Brief aan een oude liberaal

Ik werd door cultureel centrum Castrum Peregrini gevraagd om een repliek te leveren op Stephan Sanders’ Brief aan een oude marxist, onlangs gepubliceerd in De Gids. Nu is het een wat vreemd gegeven om te antwoorden op een brief die niet aan jou gericht is. Tegelijkertijd heeft Sanders mij eerder uitgemaakt voor een “gevaarlijke semi-marxist”, wat mij reden gaf mijzelf toch weer enigszins te impliceren in de brief. Vandaar als antwoord een brief aan een oude liberaal, waarin u misschien de figuur van Sanders zult herkennen.

***

Brief aan een oude liberaal

U bent met zovelen, dat deze brief weinig persoonlijks heeft. Ik zie u als een ideaaltype, een representant van uw generatie, van het Nederlandse intellectuele leven, waar liberalen zo oververtegenwoordigd zijn, dat men vaak meent het rijk alleen te hebben. “Iedereen behalve Jan Marijnissen van de SP denkt tegenwoordig liberaal,” stelde Bolkestein eens. En u weet dat Marijnissen binnenkort met pensioen gaat.

De overvloedigheid van u en de uwen leidt u soms tot vertwijfeling. Identiteiten zijn tenslotte relationeel: het contrastbeeld van de Ander is noodzakelijk om de contouren van het Zelf te bepalen. Vandaar dat veel van uw soortgenoten een opvallende heimwee koesteren naar de tijd van de Koude Oorlog, naar wat Karel van het Reve eens het geloof der kameraden heeft genoemd. Het liberale ideaal van het vrije individu had in die tijd nog iets verhevens, een principe waarvoor gevochten moest worden, gezien de dreiging die uitging van de Sovjet-Unie. Nu winkelt ieder zijn eigen individuele levensstijl bij elkaar, zonder dat er daadwerkelijk iets op het spel staat.

De ingesleten posities uit het Koude Oorlogsverleden bepalen nog steeds het denken van uw generatie. Soms lijkt het alsof de tijd voor u heeft stilgestaan. In een interview een tijdje terug, werd ik door een Volkskrant-redacteur de vraag voorgelegd, wat ik als links persoon dan wel van de Cuba-kwestie vond. Werkelijk waar, de Cuba-kwestie. Hij had me net zo goed kunnen vragen over de Vietnam-oorlog.

Soms krijg je het gevoel in Good Bye, Lenin! te zijn aanbeland, de bekende film waarin Alexander, een jongere van mijn generatie, angstvallig probeert het wereldbeeld uit die tijd te reconstrueren voor zijn mentaal fragiele moeder die net uit een coma is ontwaakt. Eenzelfde gevoel krijg ik bij het lezen van uw koddige Vrij Nederland-stukjes over Marx, geschreven in de hoopvolle verwachting dat er nog iemand ter linkerzijde is die er aanstoot aan neemt. Alsof de Koude Oorlog niet allang voorbij is.

Ik zou graag de rol van Alexander op me nemen en de oude marxist voor u spelen. Deze oude geest die u blijft oproepen, in een spiritistische seance die u blijft herhalen. Ik verstop me ergens achter een zuil en spreek tot u, in zinnen vol oudbakken marxistische terminologie.

Het kan zijn dat ik de geijkte persoon ben voor een dergelijk rollenspel. Mijn ouders zaten vroeger bij de Communistische Partij, zoals vele anderen uit de Amsterdamse studentenbeweging. Ze vertelden me eens, niet zonder zelfspot, hoe ze naar de NDSM scheepswerf gingen om daar op de arbeiders in te praten. Arbeiders die overigens weinig moesten hebben van die belerende studenten.

Het enige wat ik u kan zeggen, is dat de communisten van toen niet reikten naar het communistische ideaal, zoals Marx zich dat ooit had voorgesteld. In De Duitse Ideologie schreef Marx over het communisme als de vrijheid om naar believen “‘s ochtends te jagen, ’s middags te vissen, ’s avonds veeteelt te bedrijven en na het eten de kritiek te beoefenen, zonder ooit jager, visser, herder of criticus te worden.”

Het ideaal van de CPN was veel bescheidener: de identiteit van de arbeidersklasse viel samen met het politieke ideaalbeeld. Zozeer zelfs dat telgen uit gegoede geslachten, neem Paul Rosenmöller, het revolutionaire ideaal trachten te belichamen door als dokwerker aan de slag te gaan. Dit arbeiderisme ging samen met een stevig anti-intellectualisme. De overgrote meerderheid van mijn ouders generatie heeft Marx enkel oppervlakkig gelezen of begrepen. Ik kwam niet verder dan de introductie, hoor je wel eens bij een verjaardagspartijtje, met een apart soort trots, die generatie eigen.

Het marxisme heeft in Nederland nooit daadwerkelijk een voet aan de grond gekregen. De intellectuele ontwikkelingen sindsdien zijn eveneens grotendeels aan Nederland voorbij gegaan. De zogenaamde post-marxisten als Laclau, Mouffe, Hall, Balibar, Rancière, Saïd, Derrida, Butler en Spivak hebben in Nederland geen gehoor gevonden of zijn zeer vijandig ontvangen. De dijken die ons beschutten tegen de denkbeelden en stromingen van buiten, worden goed onderhouden. Wie iets wil weten over hoe men op links over identiteit en universalisme denkt, moet over die dijken heen kijken en zich bij de genoemde denkers vervoegen. Onze generatie is die van het voorvoegsel: post-marxistisch, post-structuralistisch, post-koloniaal, post-keynesiaans, post-punk en post-rock.

Ik denk dat wij elkaar kunnen vinden wat betreft een gedeelde afkeer van gemakzuchtig universalisme en essentialisme. Wij delen een idee over identiteit als een verhalende zoektocht, als spanningsveld en knutselwerk. Het is een accent dat u legt in uw kritiek op identiteitspolitiek, waar ik mij aan stoor. U stelt in Vrij Nederland: “Alle slogans die door emancipatiebewegingen zijn beproefd om ‘het bewustzijn te veranderen’ betekenden meteen ook nieuwe gevangenissen waarin mensen opgesloten werden.”

Maar de gevangenis in dit geval is niet de zwarte identiteit, het is de ongelijkheid en segregatie in de samenleving, waar de zwarte identiteitspolitiek juist een reactie op is. Een slogan als Black power! is geen gevangenis maar een breekijzer, een ontsnappingspoging. U verwart oorzaak en gevolg. U schrijft in Vrij Nederland dat u die identiteitspolitiek saai, en esthetisch onbevredigend vindt. Dat komt een beetje elitair over. Verheven op de troon van uw individualiteit, kijkt u neer op de massa’s, gehecht als ze zijn aan hun stamverbanden. U hoeft natuurlijk geen groepen te vormen, energieën samen te ballen, of emancipatie te bewerkstelligen. Als welgesteld individu bent u in wezen al satisfait. Het bestaan van ongelijkheid in de samenleving, het bestaan van de Ander, de minderheden, de moslims, die niet aan de bak komen, is het gevolg van het feit dat zij zich vastklinken aan hun gemeenschap. Ja, zo kan ik het ook.

De rol die de zwarte intellectueel gewoontegetrouw krijgt toebedeeld in Nederland, zo constateerde Anil Ramdas nogal cynisch in zijn laatste boek Badal, is het bevuilen van het eigen nest. Ramdas schreef over zijn woede, veroorzaakt door zijn eigen neiging “onbeschaamd te genieten van de bijval van mensen die hij zo bewonderde: de blanke intellectuelen, voor wie nestbevuiling de voorwaarde was van het allerhoogste goed: vrijheid, zelfstandigheid. Je niet beklemd voelen door mensen wier uiterlijk en wier gewoonten je deelde.” Het is voor mij misschien makkelijk praten, maar ik heb soms het gevoel dat uw kritiek op de zwarte identiteit, voor u eveneens als vrijgeleide fungeert naar een dergelijke vrijheid en zelfstandigheid.

Laten we niet uit het oog verliezen dat de belangrijkste identiteitspolitiek van vandaag de dag een rechtse signatuur heeft. De neoconservatief Samuel Huntington schreef in de jaren negentig over de botsing der beschavingen. Het is het nieuwe rode boekje voor Europees rechts. Huntington stelde dat de vijand uit de koude oorlog verdwenen was. Hij adviseerde elites een nieuwe vijandsbeeld te construeren op basis van religieuze identiteit: de islam. Het beroep op de superioriteit van de westerse beschaving, op de westerse normen en waarden is een vorm van identiteitspolitiek. Het stelt de witte bevolking in staat zich te verheffen boven de gekleurde medemens. Figuren als Fortuyn, Wilders, Bolkestein, Cliteur en Hirsi Ali zijn de grote voorgangers van deze nieuwe leer. Het zijn identiteiten die veelal niet als identiteiten worden gezien omdat ze, om maar een marxistische term te gebruiken, hegemonisch zijn.

Er is een historische ironie in deze ontwikkeling te bespeuren die u vast zal interesseren. Vroeger was het de relativerende liberaal die zich geconfronteerd zag met de doctrinaire marxist. Nu zijn de rollen omgedraaid. De eerder genoemde linkse denkers putten zich uit in nuances over identiteit en universalisme: alles is contingent, hybride en continu in aanbouw. Het zijn uw collega-liberalen Cliteur, Hirsi Ali en Bolkestein die doctrinair hameren op de westerse identiteit. Maar daar hoor ik u vreemd genoeg nooit over.

Zeg me eens, oude liberaal, bent u in staat om af te dalen vanuit uw Olympische hoogte?