Recensie Wendy Brown, Het ontmantelen van de demos, Amsterdam: Octavo, 2018. Gepubliceerd in NRC, 29 maart 2019.
Niet zo lang geleden leefde de overtuiging dat de liberale democratie aan een zegetocht bezig was. Na 1989 triomfeerde het vrije marktkapitalisme. en het door weinigen betwiste uitgangspunt was dat vrije markt en liberale democratie voor elkaar voorbestemd waren. De een kon simpelweg niet zonder de ander. De laatste jaren heeft dit vooruitgangsgeloof harde klappen te verduren gekregen. De democratisering stokt, het autoritarisme lonkt. Sociologen als Wolfgang Streeck en Colin Crouch stellen dat het huwelijk tussen vrije markt en liberale democratie zijn beste tijd heeft gehad.
Met haar boek De ontmanteling van de demos buigt de Amerikaanse filosofe Wendy Brown zich over deze weinig vrolijk stemmende thematiek. Filosofische insiders zullen haar kennen van haar invloedrijke boeken over tolerantie, vrijheid van meningsuiting, grenzen en globalisering. Bij het bredere publiek is zij een stuk minder bekend dan collega-filosofen Judith Butler en Martha Nussbaum. Het is mooi dat er nu een Nederlandse vertaling ligt, zelfs al leest deze vaak wat stroef. De controversiële stelling die Brown betrekt in De ontmanteling van de demos is dat het neoliberalisme stilletjes aan de voorwaarden aan het ondermijnen is voor het voortbestaan van de democratie.
Zij bouwt daarbij voort op de Franse filosoof Michel Foucault, en diens beroemde lezingen uit 1978 en 1979 aan het Collège de France (onlangs in het Nederlands uitgegeven bij Boom als De geboorte van de biopolitiek). Foucault gaf daarin als een van de eersten een ideeëngeschiedenis van het neoliberalisme ten beste. Hij voorspelde de politieke doorbraak van het vrije marktdenken, die kort daarna haar beslag zou krijgen onder Reagan, Thatcher en in ons land Ruud Lubbers. Onder zijn leiding onderging Nederland Gidsland in de jaren tachtig een vrij geruisloze transformatie tot BV Nederland.
In de voetsporen van Foucault beschouwt Brown het neoliberalisme als een vorm van redeneren en besturen, waarbij alle aspecten van het leven in economische termen worden bezien. Op deze wijze onderscheidt het neoliberalisme zich van het klassiek liberalisme van John Locke, Adam Smith en John Stuart Mill. Deze voorvaderen van het liberalisme portretteerden de mens weliswaar als homo economicus, maar dat gold enkel voor het domein van de markt. Daarbuiten leefde de mens volgens fundamenteel andere maatstaven.
Onderscheidend aan het neoliberalisme is dat het ernaar streeft de hele samenleving te modelleren als markt en dat we overal aangezet worden om ons als homo economicus te gedragen. Ook in de domeinen van het leven waar traditiegetrouw andere waarden centraal staan: we spreken inmiddels over de liefdesmarkt, de onderwijsmarkt, de kunstmarkt, de zorgmarkt, en zo verder. En in tegenstelling tot het klassiek liberalisme pleit het neoliberalisme niet voor laisser faire, het gaat er juist vanuit dat overheidsingrijpen noodzakelijk is om marktwerking te realiseren. We worden niet als homo economicus geboren: we worden tot homo economicus gemaakt.
Tot dit punt gaan Brown en Foucault gelijk op. Zij neemt zijn denken echter op een overtuigende manier op de korrel door te wijzen op een belangrijke omissie in zijn analyses van de liberale rede. Er is geen demos bij Foucault, geen politiek subject. Voor zover burgers en bevolking een rol spelen, zijn die vooral het object van bestuur. Foucault is in zijn politieke theorie vergeten de koning te onthoofden. En daardoor heeft hij een wezenlijke transformatie van de politiek onder het neoliberalisme gemist. De stelling van Brown is dat de buitenissige ruimte die de homo economicus door de tijd is gaan innemen, een andere figuur de ademruimte heeft ontnomen: de homo politicus.
Brown herleidt de homo politicus tot Aristoteles, die de mens beschreef als een zoön politikon, een wezen dat thuishoort in de polis. Hij bedoelde daarmee niet dat de mens een machtsdier is, het ging om de menselijke geneigdheid om samen te leven en onszelf te besturen. Volgens Aristoteles onderscheidt de mens zich van dieren door het gebruik van taal en het vermogen tot morele reflectie. Debat over het goede maakt associatie mogelijk, zowel op het niveau van het gezin als dat van de staat. Het samenleven in de polis staat in het teken van het goede leven, dat zich richt op de volledige ontplooiing van onze menselijke kwaliteiten voorbij de enge bevrediging van materiële behoeften.
Deze homo politicus heeft in de geschiedenis van het politieke denken altijd naast de homo economicus bestaan. Brown laat zien dat bij John Locke, Adam Smith, John Stuart Mill en zelfs bij Jeremy Bentham, de calculerende burger altijd het toneel heeft moeten delen met de homo politicus. Zo bezien is de recente uitbreiding van marktlogica naar alle dimensies van het leven een belangrijke historische breuk. Brown beschrijft de gevolgen van die ontwikkeling aan de hand van Citizens United, het beroemde arrest van het Amerikaanse hooggerechtshof. Daarin werden door bedrijven gefinancierde campagnes onder vrijheid van meningsuiting geschaard. Het arrest refereert herhaaldelijk aan de ‘politieke markt’ en de ‘marktplaats der ideeën’, en stelt dat deze beschermd moet worden tegen overheidsinterventie. De conceptuele vervaging van de grens tussen markt en politiek gaat zo gelijk op met de materiële inbeslagname van de democratie door het bedrijfsleven.
Probleem is wel dat als iedereen enkel het rationele eigenbelang nastreeft er geen sociale samenhang kan zijn, zowel in het gezin als in de samenleving. Brown stelt dan ook dat er achter het neoliberale mensbeeld noodzakelijkerwijs een ander onbenoemd en onzichtbaar figuur schuilgaat: dat van de vrouw die de onbetaalde zorgtaken op zich neemt. ‘There is no such thing as society’, zei Thatcher, ‘there are only individual man en women, and there are families’. Het gezin blijkt stiekem een centrale rol te spelen in het neoliberale denken van Hayek, Friedman Becker en Röpke. En hierin schuilt tegelijkertijd de voornaamste zwakte van het betoog van Brown.
Ze definieert neoliberalisme als onwrikbare economisering van alles en iedereen, van de staat tot de menselijke ziel. Het heeft iets totalitairs. Tegelijkertijd laat ze concreet zien dat datzelfde neoliberalisme telkens weer optreedt in allerlei vreemde mengvormen. Dat suggereert eerder een parasitaire logica.
Desalniettemin is de relevantie van Browns basale claim moeilijk te ontkennen. Zelfs al tonen de ontwikkelingen aan beide kanten van de oceaan dat de demos zich niet zo eenvoudig laat ontmantelen.