Beste Dick,
Ik denk dat het zinvol is om ons meningsverschil over het conservatisme nog wat verder uit te diepen. Ik ben natuurlijk opgelucht dat je jezelf tot de Burkeaanse traditie rekent, want ik heb je tenslotte beschreven als een Burkeaanse progressief in mijn proefschrift. Het is fijn als mensen zich enigszins kunnen herkennen in de politieke positionering die je ze toeschrijft.
Laat ik nog wat dieper ingaan op het Burkeaanse beroep op ervaring en traditie en de afkeer van de abstracte idealen van de Verlichting en de Franse Revolutie. Het ging Edmund Burke natuurlijk niet om ervaring en traditie in het algemeen, maar om een hele specifieke vorm van ervaring en traditie, waar prudent mee omgegaan moest worden, namelijk het Britse koningshuis en de Britse gezagsverhoudingen in bredere zin. Het belangrijkste bezwaar van Burke tegen de Franse revolutie was dan ook niet de abrupte aard van de ontwikkelingen. Het ging hem om het streven naar democratie en gelijkheid dat de kern uitmaakte van het revolutionaire project:
“the real object of which [de Franse Revolutie] was to level all those institutions, and to break all those connections, natural and civil, that regulate and hold together the community by a chain of subordination: to raise soldiers against their officers, servants against their masters, tradesmen against their customers, artificers against their employers, tenants against their landlords, curates against their bishops, and children against their parents.”
Het betekent natuurlijk niet dat ik onverdeeld fan ben van de Franse Revolutie en de Revolutionaire Terreur. Alleen lijkt het me dat abstracte noties als scheiding der machten en rechtsstatelijkheid daar een betere bescherming tegen bieden dan het Burkeaanse beroep op ervaring, traditie en prudentie. Op zich denk ik dat Burke best een punt had met zijn nadruk op geleidelijkheid en zijn kritiek op de allesomvattende revolutionaire breuk met het verleden. Alleen wordt zijn argument wat ontsierd door het feit dat hij überhaupt principieel tegen de democratie was en vond dat het gewone volk, de kappers en de kaarsenmakers, ver weggehouden moesten worden van de politiek. Daar was hij niet bijzonder gematigd in.
Ik vind het zelf fijn om Burke in samenspel te lezen met zijn belangrijkste intellectuele opponent, de liberale revolutionair en vrijdenker Thomas Paine. Hij schreef in reactie op Burke het pamflet The Rights of Man (1792) waarin hij de democratische idealen van de revolutie verdedigde. In deze fameuze pennenstrijd ligt mijn sympathie toch echt bij Paine. Maar goed, Paine was een geweldloze revolutionair die Robbespierre fel bekritiseerde, dus dat vind je misschien een wat vrijblijvende keuze.
De tegenstelling tussen conservatisme en progressivisme gaat in mijn ogen dan ook niet zozeer om de antithese ervaring en abstractie of gematigdheid en radicalisme. De conservatief verdedigt vanouds gezag en traditie, met als idee dat de mens zondig is en dergelijke structuren nodig heeft om zich niet verschrikkelijk te misdragen. Die visie komt terug in uitdrukkingen als ‘het dunne vernislaagje van de beschaving’. De progressief stelt daar het gelijkheidsideaal tegenover en hangt het idee aan dat mens en samenleving verbeterd kunnen worden.
In de Koude Oorlog is vaak teruggegrepen op de kritiek van Burke op de Franse Revolutie om ook het marxisme en de Sovjet-Unie op die wijze te duiden. Het zouden dan de abstracte progressieve idealen van het Franse Verlichtingsdenken zijn die ten grondslag liggen aan het moderne totalitarisme. Het boek van Talmon waar je aan refereert, is een mooi voorbeeld. Maar ook Hannah Arendt komt met een dergelijke analyse in haar boek Totalitarisme. Ik denk dat dit berust op een miskenning van het Franse Verlichtingsdenken aan de ene kant, en van de werkelijke aard van het marxisme-leninisme en het latere stalinisme aan de andere kant. De bolsjewieken hadden zich al snel afgekeerd van de democratie, ze hadden de pers en de vrije meningsuiting aan banden gelegd en de oppositie verboden. Ik snap eerlijk gezegd niet zo goed waarom het totalitarisme later gelijk gesteld is met een overvloed aan democratie. Anders gesteld: het waren niet de democratische idealen van de Franse Revolutie die ten grondslag lagen aan het moderne totalitarisme.
Door sommige auteurs wordt Burke ook als de aartsvader van het rechtsnationalisme gezien. Die stelling wordt bijvoorbeeld betrokken door Zeev Sternhell in het dikke boekwerk The Anti-Enlightenment Tradition. Hij laat zien hoe Burke zich keerde tegen de universele rechten van de mens, en daartegenin bracht dat rechten gezien moeten worden als erfgoed van verschillende nationale tradities. Rechten zijn het product van de geleidelijke ontwikkeling van nationale culturen volgens Burke, en universele standaarden zijn onzinnig en gevaarlijk. Een vergelijkbare analyse is overigens bij Karl Mannheim te vinden, die in zijn beroemde analyse van het Duitse Romantische conservatisme stelde dat het rechtsnationalisme opkwam als kritiek op de universele aanspraken van het Verlichtingsdenken.
Het nationalisme heeft vanaf begin af aan twee gezichten. Aan de ene kant is er het linkse nationalisme van de Franse Revolutie. Paradoxaal genoeg is dat een internationalistisch nationalisme: de Franse natie wordt als belichaming gezien van universele idealen die internationaal te gelde gemaakt moeten worden, zoals bijvoorbeeld in Nederland is gebeurd ten tijde van de Bataafse Revolutie. Het nationalisme van Nederland Gidsland uit de jaren zestig en zeventig is een dergelijk internationalistisch nationalisme. Nederland gold als belichaming van universele waarden die internationaal werden uitgedragen. Je noemt het progressief patriottisme. Met inachtneming van dezelfde reserves zou ik er, net als jij, wel voor tekenen. Als tegenreactie ontstaat het rechtsnationalisme, dat juist de eigenheid van de verschillende nationale tradities en culturen benadrukt. Het rechtsnationalisme van vandaag de dag keert zich tegen het internationalisme, en kenmerkt zich meer door het verlangen muren op te werpen en Nederland af te sluiten van de wereld.
Ik vind het fijn om te horen dat je je denken over het hoefijzermodel verder hebt aangescherpt. Ik zie mezelf toch wel enigszins als een inwoner van de politieke bohème, waar mijns inziens de interessantste denkers te vinden zijn, en vond dat dit milieu er nogal bekaaid vanaf kwam in het model dat je voorstond. Wat bohemiens betreft, ik ben een groot bewonderaar van de jonge Jacques de Kadt, die van De deftigheid in het gedrang, zijn genadeloze en rake kritiek op Johan Huizinga. Naar het einde van de jaren dertig echter, sluipen er steeds meer conservatieve elementen in zijn denken. Vanaf Het fascisme en de nieuwe vrijheid, via Friedrich Nietzsche en Georges Sorel feitelijk, wordt zijn denken conservatief. Dan begint alles in het teken te staan van de excellentie, de mythe en de hiërarchische ordening. Na de oorlog wordt het een cold warrior, een opponent van de progressieve protestgeneratie en een fel verdediger van Amerikaanse militaire interventies. Ik kan me zeker vinden in vele van de deugden die je aan matiging toeschrijft. Laten we zeggen dat ik een gematigder voorstander van gematigdheid ben. Over De Kadt zullen we het oneens blijven vrees ik.
Tenslotte vind ik het een beetje flauw dat je me ervan beschuldigt alles af te willen plakken door het conservatief te noemen. In het geval van de dikke ik – wat je de mateloze individualisering noemt – gaat het om een hele concrete observatie. Ik doe nu onderzoek naar het Nederlandse neoliberalisme, en daar komen fascinerende dingen uit. Het blijkt dat het neoliberalisme in Nederland altijd samen is gegaan met een zekere vorm van cultuurconservatisme. In de jaren zeventig en tachtig kwam een conservatief discours op, het werk van de socioloog Anton Zijderveld is een interessant voorbeeld, dat de progressieve politiek en de verzorgingsstaat verantwoordelijkheid hield voor individualisering, ontkerkelijking en sociale ontheemding.
Bezuinigingen, marktwerking, decentralisering en deregulering zouden de burger weer een gevoel van verantwoordelijkheid moeten geven. Het CDA noemde dit toentertijd de verantwoordelijke samenleving. We zien het vandaag de dag weer terugkomen in de zogenaamde participatiesamenleving die het kabinet Rutte II verkondigde. Het is bijna letterlijk het CDA-discours uit de jaren tachtig. Zo bezien is het geen wonder dat het Rutte – en de christelijke partijen – voorop gaan in het bekritiseren van de individualisering en het dikke ik.
Daarmee wil ik overigens niet beweren dat kritiek op individualisering per definitie conservatief is. Enkel dat het neoliberalisme in Nederland zich presenteerde als een communitaristisch antwoord op de individualisering. Of het ook daadwerkelijk het gemeenschapsgevoel heeft bevorderd is natuurlijk een andere zaak. Gemeenschap, daar hunkert Nederland nog steeds naar. En die hunkering lijkt nog steeds een belangrijke voedingsbodem voor een stem op de rechtse partijen, en daarmee voor neoliberaal beleid. Het dikke ik van de individualisering gaat zo bezien inderdaad gelijk op met het dikke wij van het nieuwe nationalisme. Het progressieve project, daarover zijn we het eens, zal zich daartegen moeten weren.
Vriendelijke groet,
Merijn