De marginaliteit van het neoliberalisme in zijn beginperiode maakt het relatief makkelijk om actoren, publicaties en organisaties als zodanig te identificeren. Dat verandert in de jaren zeventig, als het neoliberalisme onderdeel gaat uitmaken van de beleidspraktijk, wat zich uit in een overschakeling van Keynesianisme naar monetarisme en aanbodeconomie. Het probleem is dat veel achter de coulissen plaatsvindt omdat het initiatief niet zozeer bij politici maar bovenal bij topambtenaren en DNB ligt.
De hoofdfiguur in de economische transformatie van de jaren tachtig is Frans Rutten, vanaf 1973 tot 1990 hoofd van het departement Economische Zaken, door Trouw ‘een van de invloedrijkste financieel-economische orakels van Nederland’ genoemd.
Hier Rutten in een interview in Trouw, 3 juli 1999:
“‘Toen ik secretaris-generaal werd op Economische Zaken zei een collega op Financiën: ‘Frans, het enige wat je nodig hebt is een secretaresse die voor je typt en verder maken jij en ik samen het financieel-economisch beleid van Nederland wel, daar hebben we niemand anders voor nodig.’ Dat was een overmatig zelfvertrouwen, maar zo ging het in eerste instantie wel. Begin jaren tachtig zat de Nederlandse economie in een diep dal. De SER functioneerde niet meer, de vakbeweging werkte tegen en de politiek wou niet tot zinnen komen. Op initiatief van twee ambtenaren van Financiën en Economische Zaken is er toen een informeel clubje gekomen met mensen uit het bedrijfsleven en ambtenaren. Dat groepje heeft de bakens op economisch gebied verzet. Toen eind 1982 Lubbers I aantrad, was de zaak al uitgedacht. Het is een van de knapste staaltjes op economisch gebied die deze eeuw in Nederland vertoond zijn. Het werd een groot succes. Voor mij een jongensdroom. Je ziet vaak dat je eerst moet vastlopen voor je tot het besef komt dat het helemaal anders moet. Daar kun je lang of kort over doen. Wij hebben in Nederland de opeenvolging van verval en herstel binnen een periode van tien jaar afgewikkeld. Daardoor hebben we nu een van de sterkste economieën in Europa.'”
De vooraanstaande econoom Jan Pen over Frans Rutten in Het Parool (15 mei 1999):
“Deze ambtelijke macht (‘vierde macht’) kwam tot volle ontplooiing tussen 1973 en 1990, de tijd van Rutten. Er was daar een zekere strijd aan de gang, met Sociale Zaken, waar ze een wat linkser beleid wilden, en met Financiën, waar ze over de centen gingen. Men trok zich zo weinig mogelijk aan van de ministers die er toevallig zaten. De strijd werd meer en meer ideologisch, want Rutten wilde meer markt en minder overheid. Hij was, hoewel hij thuis hoort bij het CDA, voor een extreem liberaal beleid en haatte alles wat zweemde naar links. Ministers (zoals Lubbers) die de kant van de PvdA opgingen, werden beentje gelicht. Hij had de gewoonte medestanders op strategische posten te plaatsen – tot deze Rutten-boys behoort onder meer de huidige minister van Financien, Gerrit Zalm, die eerst hoofd was van de directie AEP en daarna directeur van het CPB.”
Dit schrijft de NRC (https://www.nrc.nl/nieuws/2009/01/05/de-sg-is-weer-staatsdienaar-geen-mooie-zangvogel-11663970-a1080640):
“In de zeventien jaar dat Rutten SG was, had hij grote invloed. „Het economische herstelbeleid dat door het kabinet-Lubbers in de jaren tachtig werd ingezet, werd grotendeels ingefluisterd door de secretaris-generaal van Economische Zaken”, weet Cees Oudshoorn, directeur economische zaken bij werkgeversorganisatie VNO-NCW, die lang bij het departement werkte. Er woedde in die tijd in Den Haag een hevige richtingenstrijd tussen de Keynesianen, die het looninstrument wilden inzetten om de economische malaise met bestedingen te bestrijden, en de aanbodeconomen, die onder invloed van Reagans politiek meer heil zagen in belastingverlaging, sanering van overheidsfinanciën, stimulering van investeringen en loonmatiging. „Met zijn nieuwjaarsartikelen maakte Rutten Reaganomics in Nederland salonfähig”, zegt Oudshoorn.”
De Amerikaanse neoliberalen werden de Chicago-Boys genoemd, de ploeg van Rutten heette de Rutten-boys:
“Op het ministerie bracht hij veel jonge economen de finesses bij van de kunst van de economische politiek. Zij stonden als medewerkers van de directie Algemene Economische Politiek in Den Haag bekend als de “Rutten-boys”. Velen van hen maakten na de leerschool bij Rutten een mooie ambtelijke loopbaan door of werden geroepen tot belangrijke functies in het bedrijfsleven. Tot zijn leerlingen behoren o.a. Jan-Willem Oosterwijk (later ook SG bij EZ), Chris Buijink (SG bij het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie), Gerrit Zalm (minister, en topman van ABN AMRO), George Verberg (later hoofddirecteur van de Gasunie) en Mich van der Harst (DG Industrie en voorzitter van Transport en Logistiek Nederland).”
Hier nog wat meer over de directie Algemene Economische Politiek:
“Er was sprake van een enorme crisis, onvergelijkbaar met wat we nu meemaken, met een financieringstekort van acht, negen procent. Er moest iets gebeuren en bij AEP werd daar met veel creativiteit over nagedacht. Vanouds had de directie een sterke binding met de economische wetenschap aan de universiteiten. Maar als we zouden afgaan op de daar gekoesterde inzichten zou het financieringstekort zelfs nog wel hoger mogen zijn. Ombuigingen zijn slecht voor de bestedingen en dus ook voor de economie, dat was de destijds gangbare theorie.”
Bij de directie AEP werd nagedacht over ander beleid. AEP’ers hadden rondgekeken in onder meer de Verenigde Staten, waar president Reagan de economie er met zijn Reaganomics-recepten bovenop wilde helpen: verlaag de belastingen en laat de markt haar werk doen. De directie deed er ideeën op die in Nederland nog niet doorgedrongen waren. “We werden erom verguisd”, zegt Van Sinderen. Maar de directie – nota bene grotendeels bemand door PvdA-leden – vond een open oor bij haar minister, de VVD’er Van Aardenne, en CDA-premier Lubbers. “De tijd was er rijp voor. We waren toe aan een breuk met het verleden.”
http://www.ser.nl/…/overzi…/2003/februari%202003/04.aspx
Er zit ook een mooi staartje aan dit verhaal. Na zijn pensionering continueert Rutten zijn functie als orakel op onverwachte wijze. Hij beweert met grote stelligheid dat op 11 april 2002 een wonder zal geschieden in het Spaanse dorpje San Sebastián de Garabandal dat de komst van Jezus zal inluiden:
“Het komt misschien een beetje gek over, dat snapt professor Frans Rutten (66) ook wel. Alsof Rutten Onze Lieve Heer onder druk wil zetten. Want, zo maakte de econoom deze week in een nieuwsbrief bekend, als volgend jaar op 11 april in het Spaanse dorp Garabandal niet de door hem voorspelde “wonderlijke klaroenstoot” valt waar te nemen die de wederkomst van Jezus inluidt, zal Rutten aftreden als hoofdredacteur en voorzitter van het Instituut voor Katholieke Informatie (IKI). Dan is hij immers “een dwaallicht” gebleken.”Het is niet zo dat ik God wil uitdagen”, zegt Rutten. De exacte theologische voorspellingen hebben “een huishoudelijke reden”. Rutten, van 1973 en 1990 secretaris-generaal van het ministerie van Economische Zaken en oud-voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, wil zijn landgenoten op tijd mobiliseren. Er voor zorgen dat de traditioneel ongelovige Nederlanders volgend jaar comfortabel op de eerste rij in het Spaanse gehucht San Sebastian de Garabandal “een heel groot vijftien minuten durend wonder kunnen zien”. De Amerikanen hebben volgens hem namelijk al “dik betaald” om op tijd een plaatsje te reserveren op vluchten naar Spanje.
“Daar zal de hemel aangeven dat een beslissende periode in de geschiedenis van de mensheid is aangebroken. Het verschijnsel wordt spectaculairder dan het om zijn as tollen van de zon zoals dat in 1917 in Fatima in Portugal te zien was. En in een bosje zal een teken overblijven”, zegt Rutten. Vervolgens zal Jezus tussen 2005 en het jaar 2010 op de wijze zoals beschreven in de Evangeliën terugkeren op aarde.”
Uit NRC: http://retro.nrc.nl/W2/Nieuws/2001/03/15/Vp/04.html