Creatief met Taal

Over Framing, Populisme en de Falende Oppositie

Sinds de discussie over het schuldenplafond worden de superrijken op de Amerikaanse televisiezender Fox News stelselmatig aangeduid met de term ‘job creators’. Geen belasting voor de job creators is de boodschap aan het Amerikaanse publiek, want dat schaadt zogezegd de Amerikaanse arbeidsmarkt. Zo trekt elke dag een parade van frames door de Amerikaanse media. Kinderen van Mexicaanse migranten heten Anchor Babies, het nieuwe zorgstelsel wordt stelselmatig aangeduid als Obamacare, en overheidsinvesteringen staan bekend als thriftful spending. Dezelfde ontwikkeling doet zich inmiddels volop in Nederland voor. Hier zijn het Wilders en nieuwrechts die zich de magie van het frame hebben eigengemaakt. In wat volgt, wordt de intieme relatie tussen framing en populisme verkent. De vraag daarbij is waarom rechts zo succesvol is in haar taalpolitiek en de linkse oppositie zo teleurstelt.

The Framing Wars

In juli 2005 verschijnt een uitgebreid artikel in de New York Times over de zogenaamde Framing Wars. Het opent met een fraaie beschrijving van de Democraten als vliegramponderzoekers, die uit de brokstukken proberen te herleiden wat er toch mis is gegaan op de bewuste dag van de ramp: de verloren presidentiële verkiezingen van 2004. Het antwoord waarmee de Democraten op de proppen komen, zo vervolgt het artikel, is taal. Meer bijzonder, de manier waarop de Republikeinen hun boodschappen verpakken en de manier waarop de Democraten dat nalaten. Naar aanleiding van deze observatie is sindsdien een politieke taalstrijd losgebarsten in Washington die nog immer voortduurt. Wie de politiek afwikkeling volgde rond de afwaardering van de kredietwaardigheid van de VS, kon Joe Biden en David Axelrod met zure gezichten de term ‘Tea Party Downgrade’ zien lanceren, terwijl rechtse tegenstrevers op triomfantelijke toon spraken van de ‘Obama Downgrade’.

In het brandpunt van deze strijd, staan de populairwetenschappelijke theorieën van de cognitief linguïst George Lakoff, die sinds de verloren verkiezingen van 2004 gekatapulteerd is tot celebrity-status en zich heeft ontwikkeld tot een van de voornaamste politieke adviseurs van de Democratische Partij. De grove kern van zijn gedachtegoed is dat het menselijke brein niet rationeel denkt op de wijze van een zakcomputer, zoals de rationele keuze theorie en de klassieke verlichtingsfilosofie aanhouden. Nee, mensen denken in waarden en metaforen en dat geldt in het bijzonder voor zoiets abstracts als politiek. Deze waarden en metaforen zijn vervat in frames, een mentaal raamwerk waarmee mensen hun dagelijkse ervaringen organiseren en zich een wereldbeeld construeren. Als mensen op hun rationeel doordachte belangen zouden stemmen, dan zouden de Republikeinen simpelweg niet winnen. Maar, zo stelt Lakoff, mensen stemmen op basis van een identiteit, bepaalde waarden, niet enkel op basis van belangen. De Republikeinen hebben zich de afgelopen jaren veel slimmer getoond in het framen van boodschappen en het beïnvloeden van de manier waarop het electoraat nadenkt over waarden en identiteit. Daar ligt hun machtsbasis, aldus Lakoff, en daarom zou links allereerst moeten leren om het debat in zijn eigen termen te reframen.

Een frame is volgens Lakoff een in ons brein georganiseerd netwerk van impressies en ervaringen, met bijbehorende associaties en waardeoordelen. Een frame helpt om de complexe realiteit te versimpelen en deze een betekenis te geven. In die zin staat het zeer dicht bij branding: waar reclame zich richt op het verbinden van een reeks van associaties met een merk, is framing de inbedding van een politieke realiteit in eenzelfde serie van associaties. Zo verbindt de bovengenoemde term job creators de superrijken met een reeks van positieve associaties, maar negatief framen kan ook. Denk bijvoorbeeld hoe de PvdA stelselmatig wordt geframed door Wilders en GeenStijl als theedrinkers, allochtonenknuffelaars en zelfingenomen publieke baantjesjagers. Op dezelfde wijze heeft rechts Groenlinks onlosmakelijk verbonden met associaties als kinderbakfietsen, grachtengordelelites, geitenwollensokken en een zekere naïeve wereldvreemdheid.

In zijn bekendste essay Don’t Think of an Elephant (2004) beschrijft Lakoff de kracht van een frame aan de hand van een gedachte-experiment waarin hij zijn studenten vraagt om niet aan een olifant te denken. Dat blijkt zeer moeilijk.

“Every word, like elephant, evokes a frame, which can be an image, or other kinds of knowledge: elephants are large, have floppy ears and a trunk, are associated with circuses, and so on. The word is defined relative to that frame.”

Dezelfde logica gaat ook op voor een politiek frame. Als je een frame direct aanvalt door het te benoemen en inhoudelijk te bekritiseren, loop je een grote kans het debat alleen maar meer in termen van dat frame te definiëren. Zo geldt voor de Wilders frames als linkse hobby, subsidieslurper, multikul, straattuig en islamisering hetzelfde als voor zijn Amerikaanse soortgenoten: de enige manier om ze te bestrijden is om deze woorden te vermijden en het onderwerp via andere frames te benoemen, en het zo te reframen. Helaas blijkt uit Obama zijn opmerkingen over Obamacare en PvdA campagnemanager Pieter Paul Slikker zijn geblunder over multiculti theedrinken, dat nog maar weinigen dit helemaal hebben begrepen.

De analyses van Lakoff vinden nu ook in Nederland weerklank, middels boeken zoals ‘de woorden van Wilders en hoe ze werken’ van Jaap Kuitenbrouwer (2010) en Hans de Bruijn zijn ‘Geert Wilders in debat: over de framing en reframing van een politieke boodschap’ (2010) en ook meer activistische analyses als Reframe Rechts duiken op[1]. Gezien het overdonderende succes van nieuw rechts framers als Wilders en Geen Stijl is het eigenlijk verwonderlijk dat theorieën over framing pas sinds kort echt populair zijn geworden. Bovendien lijkt dit alles nog niet tot een echte omslag te leiden wat betreft de politieke praktijk van de oppositiepartijen. De framing wars in Nederland blijven voorlopig beperkt tot een unilateraal fenomeen: een rechtse frontale aanval. Oké, men gebruikt aan linkerzijde nu af en toe het woord ‘villasubsidie’ voor hypotheekrenteaftrek, maar veel verder dan dat gaat het niet. Misschien ligt het eraan, dat framing nog veel als een oppervlakkige vorm van branding wordt gezien, een simpele retorische of demagogische truc. Een soundbyte, maar dat is het niet. De techniek van het framen gaat terug tot de essentie van politiek, en in het bijzonder dat van het politiek populisme. Laat me dat uitleggen.

Framing en Populisme

Er valt veel voor te zeggen om het populisme eigenlijk als een bijzondere vorm van framing te zien. Waar de meeste onderzoekers van populisme zich namelijk wel in kunnen vinden is dat het populisme een politiek behelst zich beroept op het volk en zich keert tegen het establishment, waarbij het volk veelal in tegenstelling tot een volksvreemd element wordt gedefinieerd. Het gevolg is dat er onder het populisme een reframing plaats vindt van de identiteit van de politieke gemeenschap.

De meest overtuigende uitwerking van dit argument vinden we bij de politiek filosoof Ernesto Laclau. Hij stelt dat met het zogeheten ‘volk’ bij het populisme altijd iets bijzonders aan de hand is. Het staat namelijk nooit gelijk aan de gehele politieke gemeenschap, er worden altijd groepen van uitgesloten, om te beginnen natuurlijk het establishment. Juist in het opsplitsen van de politieke gemeenschap in verschillende delen schuilt de essentie van het populisme, stelt Laclau in zijn boek On Populist Reason (2005):

‘Een institutioneel discours probeert de grenzen van de discursieve formatie overeen te laten komen met de grenzen van de gemeenschap. […] Het tegenovergestelde vindt plaats in het geval van populisme: een front splijt de samenleving in twee kampen. Het “volk”, in dit geval, is minder dan de optelsom van de leden van de gemeenschap: het is een deelcomponent dat er niettemin naar streeft om gezien te worden als de enige legitieme totaliteit.’

Laten we een enigszins actueel voorbeeld erbij nemen. In de Amerikaanse verkiezingen van 2008 waren we getuige van twee verschillende manier om zich op het volk te beroepen. Een voorbeeld van een institutioneel discours was de campagne van Barack Obama. Hij appelleerde in zijn speeches aan de gehele Amerikaanse bevolking, met de American Dream als verenigend symbool. Op zijn website waren stickers te verkrijgen: ‘Latino’s voor Obama’, ‘homo’s voor Obama’, ‘hondeneigenaren voor Obama’, ‘labour voor Obama’, ‘boeren voor Obama’, je kan het zo gek niet bedenken of er was wel een sticker of Facebook-groep van te vinden. Aan de andere kant van het politieke spectrum beriepen de Republikeinen John McCain en Sarah Palin zich ook op het Amerikaanse volk, maar op een radicaal andere wijze. Zij spraken over The Real America (vergelijkbare concepten zijn Small Town America, the Heartland, the Silent Majority) dat werd afgezet tegen het onechte Amerika, dat van de liberal elite. Hetzelfde discours vinden we terug bij de Tea Party beweging. Hier zien we de populistische logica, waarbij een deelcomponent – het pure, onbezoedelde rurale of suburbane Amerika – een symbool wordt dat als plaatsvervanger dient voor Amerika als geheel. De logische conclusie van dit type discours, is dat bepaalde delen van de gemeenschap uitgesloten worden van het ‘volk’ en daarmee van politieke legitimiteit.

Dezelfde typisch populistische operatie vindt plaats bij het appel op virtuele categorieën als ‘de man op straat’, ‘de gewone mensen’, ‘Jan met de Pet’, ‘Henk  & Ingrid’ of ‘de hardwerkende Nederlander’. Het zijn symbolische elementen die als een plaatsvervanger functioneren voor de politieke gemeenschap als zodanig. Zij staan bovendien in oppositie tot andere elementen (bijvoorbeeld de vervreemde linkse elite en de moslimmigranten of de uitkeringstrekkers en profiteurs) die worden uitgesloten van politieke legitimiteit. Een illustratie van deze frontendynamiek binnen het Nederlandse populisme is de ‘Twee Nederlanden’-toespraak van Geert Wilders bij de bespreking van de Algemene Begrotingen van 2009:

‘Het rijk van Balkenende is een koninkrijk van twee Nederlanden. […] Aan de ene kant onze elite, met haar zogenaamde idealen. Van een multiculturele samenleving, de megahoge belastingen, van de waanzinnige klimaathysterie, van de onstuitbare islamisering, van de Brusselse superstaat en de zinloze ontwikkelingshulp […] Het is de linkse grachtengordel en zijn kleffe vriendjes. Het andere Nederland, mijn Nederland, bestaat uit de mensen die de rekening moeten betalen. Letterlijk en figuurlijk. Die beroofd en bedreigd worden. Die zuchten onder de overlast van de straatterroristen, die zuchten onder de hoge belastingen en verlangen naar een sociaal Nederland. Het zijn de mensen die ons land hebben opgebouwd.’

Wat we uit een lezing van het werk van Ernesto Laclau kunnen concluderen is dat populisme niet zozeer draait om het gehoor geven aan de volkswil, die is namelijk grotendeels virtueel. Het gaat eerder om het van een nieuwe invulling te voorzien, ofwel het framen van het volk en de volkswil, ten eerste door negatieve identificatie, het buitenplaatsen van groepen uit de gemeenschap, het zogeheten constitutive outside. Het volk vormt zich door de diskwalificatie van bepaalde groepen, door te bepalen wat het niet is. Het zich afzetten tegen de liberal elite of de ‘vervreemde grachtengordelelite’ en de Ander – de vijand, in ons geval meestal de moslim(terrorist) of de migrant – verschaft een identiteit aan een anders vormloos en zeer heterogeen electoraat dat in positieve zin geen duidelijke ideologie of beleidsvoorkeur deelt. Daarnaast draait de symboolpolitiek van het populisme in positieve zin om de toe-eigening en politisering van culturele symbolen die dit begrensde frame van ‘het volk’ zouden kunnen uitdrukken. Denk aan het politisering van de Boston Tea Party om de essentie van Amerika terug te brengen tot een anti-belasting en anti-overheid sentiment. Of aan Henk en Ingrid als de kwintessentie van de Nederlandse identiteit.

Framing heeft in dit proces van het definiëren van volk en volksvijanden ook een dieper gaande en langer doorwerkende rol dan die van de simpele soundbyte. Denk bijvoorbeeld aan hoe het hele debat over immigratie en integratie door Wilders geframed wordt. Door eindeloze polemieken (Van Gogh, Gouda) en met behulp van het frame ‘straatterroristen’ is Wilders in staat gebleken om problemen met criminaliteit onder migrantenjongeren te herleiden tot de incompatibiliteit van de “achterlijke” islam met het “verlichte” westen. Terwijl bestaand sociologisch onderzoek bijna unaniem het criminaliteitsprobleem onder migrantenjongeren beschrijft als voortkomend uit stedelijke sociaaleconomische marginaliteit (zo blijken streng religieuze jongeren bijvoorbeeld minder vaak crimineel), blijven Wilders en nieuwrechts het voortdurend verbinden met de culturele en religieuze achtergrond van het land van oorsprong.

De falende oppositie

De reactie op de politiek van het rechtspopulisme neemt grofweg twee vormen aan: een van regelrechte oppositie en een van accommodatie. Beide vormen zijn even problematisch. De oppositionele benadering veroordeelt het populisme als zodanig. Het veroordeelt de irrationaliteit van de populistische politiek, haar demagogische simplificaties en haar xenofobe attitudes, die gecontrasteerd worden met een geïnformeerde, genuanceerde, rationele en kosmopolitische vorm van politiek. Op zijn best creëert deze benadering ongewild een scheiding tussen het gecultiveerde en hoogopgeleide electoraat, die zogezegd voor de rationele en complexe visie op de samenleving stemmen, en de lageropgeleiden die hun stem uitbrengen op het simplistische populistische alternatief. In het slechtste geval creëert het deze scheiding zelfs expliciet en doelbewust (een fout die helaas vaak gemaakt wordt bij zowel GroenLinks als D66): zo wordt het populistische ressentiment van onderop geconfronteerd met eliteressentiment van bovenaf. Deze oppositionele respons is problematisch omdat het de retoriek van het rechts populisme dan wel probeert te bestrijden, maar tegelijkertijd de populistische framing van het politieke landschap als verdeeld tussen een linkse elite en een conservatief volk, alleen nog maar verder bevestigd.

In tegenstelling daartoe, probeert de accommodatie benadering een deel van de populistische stem terug te winnen door bepaalde issues die door populistische politici worden benoemd, te adresseren. Deze praktijk van accommodatie wordt over het algemeen geïnformeerd door de visie dat de populistische oplossingen voor sociale problemen extreem, onwenselijk en onrealistisch zijn, maar dat de sociale problemen wel degelijk bestaan. Het probeert dus het populisme de wind uit de zeilen te nemen door de populistische oplossingen te vervangen door meer gematigde en realistische. Daarbij wordt echter wel de framing van problemen door het rechtspopulisme kritiekloos overgenomen (denk aan de PvdA). Zo wordt bijvoorbeeld een culturalistische framing van integratieproblematiek geaccepteerd, die worden herleid tot de cultuur of religie van het land van origine, terwijl men de sociaal economische aspecten (onderwijs, arbeidsmarkt) negeert, die in een links frame van emancipatie zouden kunnen passen. Deze tweede benadering dus, probeert de populistische beeldvorming over de linkse elite en het rechtse volk tegen te gaan, maar het neemt daarbij de framing van sociale problemen over van het rechtspopulisme, die ervoor zorgen dat zij vast komt te zitten in een rechtse agenda.

Met de partijpolitieke oppositie tegen het rechtspopulisme verdeeld over deze twee benaderingen dient zich nog een bijkomend probleem aan. Omdat ze niet alleen anders zijn, maar ook nog eens in tegenstelling staan tot elkaar. De oppositionele benadering vervreemd de lagere inkomens en de lageropgeleiden, wiens participatie een inherent deel uitmaakt van elke vorm van emancipatoire politiek. De accommodatie benadering vervreemdt op haar beurt het oppositionele electoraat, door op essentiële punten toe te geven aan het populisme. Deze breuk binnen links maakt het schier onmogelijk om op een andere dan een defensieve en reactieve manier te reageren in het huidige politieke debat. Het enige juiste antwoord is om op alle terreinen de frames van het rechtspopulisme te bestrijden, en net zo goed hoger als lageropgeleiden daarvan te overtuigen. De strijd om het framen is begonnen. Tijd om onze woorden te heroveren.

Gepubliceerd in de Helling, herfst 2011, zie hier.