Gepubliceerd in Kritiek 2011
René Cuperus (1960) is sinds 1996 als senior wetenschappelijk medewerker verbonden aan de Wiardi Beckman Stichting, het wetenschappelijk bureau van de Partij van de Arbeid. Als zodanig is hij onder meer verantwoordelijk voor de internationale contacten met andere centrum-linkse denktanks in Europa en daarbuiten. In 2009 publiceerde hij bij Bert Bakker het boek De Wereldburger bestaat niet, een analyse van de ongemakkelijke achtergronden van de pan-Europese opkomst van het populisme. Vanwege Cuperus’ onafhankelijke, kritische opstelling hebben de redactieleden Merijn Oudenampsen en Ron Blom hem uitgenodigd om zijn licht te doen schijnen op enkele belangwekkende thema’s, zoals de erfenis van Joop den Uyl, de toekomst van de Derde Weg, het populisme en de mogelijkheden van linkse samenwerking.
Red.: We hoorden Wouter Bos en Job Cohen allebei afscheid nemen van de Derde Weg en zich keren tegen de uitwassen van het neoliberalisme. Dat lijkt weinig voeten in de aarde te hebben, want er is niets in de plaats gekomen voor de Derde Weg, en het neoliberalisme is nog altijd present in alle beleidsagenda’s. Ondertussen zien we in Engeland een voortzetting van het neoliberalisme in de Big Society ideeën.[i] Wat is aldus de betekenis van dit symbolische afscheid van de Derde Weg?
RC: Ik heb nog aan de Den Uyl-lezing van Wouter Bos meegeschreven, waarin hij afscheid nam van de Derde Weg, met Bokito als metafoor voor de gevaren van een ongetemde markt. Cohen had naar mijn mening het afscheid van de Derde Weg vervolgens nog veel sterker kunnen en moeten markeren. Wouter Bos heeft het tenminste geprobeerd, maar je kunt je afvragen of hij wel de meest geloofwaardige persoon was om dat te doen. Het zou natuurlijk sterker zijn geweest als een nieuwe leider dat verhaal had gehouden. Want hoe geloofwaardig was Bos nu helemaal met dat Derde Weg-afscheid? Hij was natuurlijk een echte sociaalliberale Derde Wegger, een soort Tony Blair van Nederland, dus dan is een afscheid lastig. En dat bleek ook wel, toen hij enkele weken later in zijn rol als KPMG-manager, marktwerking in de zorg juist hartstochtelijk verdedigde in een interview in NRC Handelsblad. Het oogt allemaal nogal inconsistent.
Het is verdedigbaar dat leiders van de PvdA in het bedrijfsleven terechtkomen, als ze daar hun sociaaldemocratische waarden en ideeën inbrengen, maar het is problematisch wanneer het omgekeerde gebeurt: wanneer men de denkbeelden en praktijken van het bedrijfsleven naar de sociaaldemocratie denkt te moeten brengen. Dat is wat Kok heeft gedaan door eerst een verklaard politiek tegenstander van ‘exhibitionistische zelfverrijking’ te zijn, maar vervolgens als commissaris bij Shell het omgekeerde te doen. Bos doet nu iets soortgelijks, door zich in zijn Den Uyl-lezing tegen rigide marktwerking te keren, om vervolgens in dienst bij een accountancy-firma een tegenovergesteld verhaal te vertellen. Daar wordt de PvdA niet heel populair van, om het zacht uit te drukken. Het geeft voeding aan het beeld, dat het om een hypocriet of op zijn minst retorisch afscheid van de Derde Weg zou zijn gegaan. Cohen is nauwelijks besmet op dat terrein, maar hij heeft daarvan juist te weinig gebruik gemaakt: hij was in de gelegenheid om een groot mea culpa ten opzichte van de te neoliberale koers van de Europese sociaaldemocratie (de Derde Weg) te markeren. Nieuwe bezems vegen schoon, immers. Maar hij heeft dit niet echt gedaan.
Red.:Is er een alternatieve agenda in de maak, op nationaal of internationaal gebied?
RC: Waar dit nota bene meer gebeurt, is in Londen. Ik was daar vorige week nog op een bijeenkomst met Anthony Giddens, Ed Milliband en zelfs Rick van der Ploeg. Het was een klein seminar over hoe verder te gaan na de Derde Weg, onderdeel van het zogenaamde Amsterdam Proces dat poogt de Europese sociaaldemocratie nieuw leven in te blazen. Geprobeerd wordt om een nieuw vertoog te vinden voor de sociaaldemocratie, voorbij de Derde Weg. Giddens, de ‘uitvinder’ van de Derde Weg presenteerde zelf een enorm mea culpa-verhaal. Hij is zijn boek over de Derde Weg aan het herschrijven, zijn nieuwe introductie, zo vertelde hij, heeft zich van drieduizend naar twintigduizend woorden ontwikkeld. Hij komt er niet goed uit (lacht). Een van de dingen die hij zei, was: ‘Waarom is de Derde Weg mede mislukt? De Derde Weg was eigenlijk heel ambitieus; je had het Keynesianisme na de oorlog, je had het neoliberalisme in de jaren tachtig en negentig; de Derde Weg was bedoeld als een nieuw soort hegemoniaal vervangend model.’ Hij zei: ‘op dat punt heb ik helemaal gefaald.’
Wat er ontbrak aan de Derde Weg was een eigen economische theorie, die anders was dan het Keynesianisme en anders dan het neoliberalisme. Het moest gaan om de formulering van een nieuwe politieke economie. Maar er zijn onvoldoende economen geweest die de Derde Weg hebben uitgebouwd; sterker nog, bijna alle economen in het Westen bleken sterk neoklassiek beïnvloed. Dat is ook een van de problemen in de PvdA, dat alle economen op een of twee na – Paul de Beer of Arjo Klamer die bij de SP zit – allemaal neoklassieke economen zijn. Dat komt door de pikorde van de economische wetenschap en door het curriculum wat ze krijgen: voornamelijk Amerikaanse studieboeken. Daarbovenop doet de elite in het bedrijfsleven allemaal van die neoliberale MBA-programma’s; en voor de overheid heb je dan nog het New Public Management, dat eenzelfde soort problematisch efficiency-denken er bij mensen instampt.
Het neoliberalisme is een mythisch iets. Onder die naam komen dingen samen die nu zo onomstreden, zo algemeen geaccepteerd zijn geraakt, dat ze eigenlijk apolitiek zijn geworden. Een van de raadselen is altijd geweest: hoe kan het dat in de neoliberale hoogtijdagen, liberale partijen in de wereld het zo slecht deden? Hoe kan het dat het neoliberalisme, met name ook buiten de Angelsaksische wereld, werd ingevoerd door christendemocraten en sociaaldemocraten? Dat blijft heel curieus. De verklaring is dat de neoliberale revolutie maar ten dele een politiek fenomeen is geweest. Het komt net zo goed voort uit de dominantie van de bedrijfsmatige efficiency-aanpak bij de MBA’s en de McKinseys van deze wereld. De dominantie van het bedrijfsleven zit erin verweven, de val van de muur, de alomtegenwoordigheid van het Engels en de populariteit het Angelsaksische model boven het Rijnlandse.
Als het op alternatieven aankomt, zie je nu in Engeland theorieën opkomen over Red Tory[ii] en Blue Labour[iii], een harde kritiek op zowel de staat als de markt. Er wordt een nieuw communitaristisch model ontwikkeld, dat is één van de wegen waarnaar men kijkt. Er is ook een herleving van het debat over de verschillende typen kapitalisme, en een poging om een koers uit te zetten naar het Rijnlandse of Scandinavische kapitalisme-model.
Red.: Tegelijkertijd is er sprake van fragmentatie van links op cultuurpolitieke lijnen: tussen hoger en lager opgeleiden, tussen voorstanders en verliezers van de globalisering. Hoe zie jij deze ontwikkeling?
RC: Als je bijvoorbeeld de teksten van Den Uyl leest, daar schrijft hij nog over de gewone mensen, zonder enige pejoratieve strekking of populistische annotatie. De gewone mensen als doelgroep voor de sociaaldemocratie, dat is verloren geraakt de afgelopen decennia. Dat is de meest droevige gebeurtenis voor links, nog los van de splitsing die zich nu voordoet langs cultuurpolitieke lijnen: dat de vertrouwensband tussen linkse ‘kaders’ en achterban verstoord is geraakt. Het van generatie op generatie stemmen op dezelfde politieke partij is niet meer vanzelfsprekend. Dat is een logisch uitvloeisel van de ontvoogding en de ontzuiling, de ‘dekolonisatie van de burger’, waar H.J.A. Hofland het over had. De zuilen bestaan niet meer. Dat heeft z’n goede kanten in de vorm van individuele vrijheid. Maar net nu we, de verzuiling voorbij, een emancipatorisch feest wilden gaan vieren, blijkt die dekolonisatie helemaal niet zo’n gelukzalig proces, als je kijkt naar wat die ontzuilde vrijheid gebaard heeft: de opkomst van populistisch rechts, de opstand van het Onbehagen.
Het is hier van belang om de grote lijnen te schetsen. In het grootste deel van de twintigste eeuw is er sprake geweest van een enorme angst voor het volk. Dat wordt tegenwoordig ontkend. De negentiende-eeuwse aristocraten en conservatieve intellectuelen, zoals Spengler, Ortega y Gassset en Huizinga spraken hun vrees uit voor de enorme mobilisatiekracht van het volk. Op een tragische manier is hun angst bewaarheid geworden, want in zekere zin waren het communisme en het nazisme de opstand van het volk in pathologische gedaante, met miljoenen doden en bijna de zelfmoord van de Europese beschaving tot gevolg.
Na de oorlog heeft men in naam van de democratie een vrij elitair raamwerk opgezet in oppositie tegen de dreiging van het totalitaire communisme. De liberale rechtstaat en de democratie stonden boven alles in het teken van representatie en constitutionele filters, juist om de meerderheidsstem van het volk te kunnen kanaliseren en te begrenzen. De democratie was dus eigenlijk minder democratisch dan wij in onze propaganda tegen het communisme wilden erkennen. Het stelsel was representatief en constitutioneel, tamelijk elitair en met allerlei rechtsstatelijke clausules ingedekt om de volksinvloed zoveel mogelijk in te dammen, waaronder ook internationale verdragen, de Raad van Europa, de EEG enzovoort. Dat is heel lang goed gegaan. In de jaren zestig had je echter de eerste opstand, deze keer van hoger opgeleide jongeren tegen dat hele burgerlijke repressief-representatieve complex. Een opstand tegen regenten en ‘klootjesvolk’ tegelijkertijd. Het populisme kan men als een tweede opstand tegen dit model zien, nu van de onderkant van de samenleving, veroorzaakt mede door de erosie van de vertrouwensband als gevolg van de verzuiling. Het oude systeem werkte eigenlijk alleen maar onder de voorwaarde van verzuilde partijen waar vertrouwen was tussen leiders en achterban, en dat is kapot gegaan.
Vroeger, als katholiek, wist je ook niet precies waar de elite nou mee bezig was, er was afstand, maar men had er alle vertrouwen in dat de katholieke elite de katholieke zaak diende. Binnen de socialistische zuil had je de dominees, advocaten en schoolmeesters die in de Tweede Kamer zaten en voor jou als arbeider de arbeidersbelangen uit het vuur sleepten. Door de ontzuiling is die band doorbroken en daardoor is er die enorme ruimte voor het populisme ontstaan.
Red.: Als reactie op deze ontwikkelingen zie je dat de progressieve partijen zich zijn gaan herdefiniëren; juist in oppositie tot de ‘gewone mensen’. Wat denk jij hiervan?
De hamvraag hierbij is: hoe links is progressief en hoe progressief is links? Er zit natuurlijk veel ambivalentie in die twee termen. De elitaire wending van partijen als D66 en GroenLinks heeft mij heel erg verbaasd. Men lijkt eenduidig te kiezen voor het kosmopolitische wereldbeeld van de hogeropgeleiden (honderd procent pro-Europa, pro-migratie, en pro-hervormingen), zonder zich nog te bekommeren om de minder kansrijken. Er lijkt sprake van een bepaalde volkshaat bij de hoogopgeleide elites, bij links nota bene sterker dan bij rechts. Tegelijkertijd is het populisme in tegenstelling tot wat vaak wordt geschetst, eerder het probleem van rechts dan van links. Het komt voort uit rechts, en de belangrijkste schare kiezers komt van rechts. Je moet je realiseren dat zowel Verdonk als Wilders afsplitsingen van de VVD waren, en dat Fortuyn een niet-aanvalsverdrag had met het CDA van Balkenende. Maar denk ook aan Haider in Oostenrijk, Le Pen in Frankrijk, of zelfs Sarkozy.
Omdat velen uit de oude arbeidersklasse overgelopen zijn naar het rechtspopulisme, zien wij dat als een links probleem. Op zich terecht, vind ik zelf. Maar we dienen ons te realiseren dat die arbeidersklasse al twintig, dertig jaar van links aan het losweken is. Die oude verzuilde vertrouwensband is beetje bij beetje aangetast. En dat laatste heeft heel veel te maken met de geleidelijke sanering van de verzorgingsstaat. Dat heeft de vertrouwensband definitief doorbroken. De sociaaldemocratische hervormingen van de verzorgingsstaat zijn opgevat als sociaal verraad.
Maar ook hier moeten we uitkijken voor simplificaties. Het beeld van de PvdA als arbeiderspartij dateert uit de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw. Mijn eigen Wiardi Beckman heeft nog de transformatie van klassenpartij naar volkspartij voorbereid. En in de jaren vijftig, na de half mislukte Doorbraak, werd de arbeiderspartij aangevuld met de nieuwe middenklasse en ontwikkelde ze zich meer tot een ambtenarenpartij. In de jaren zestig en zeventig werd de PvdA onder Nieuw Links een progressieve partij: tegen kernenergie, tegen racisme, tegen kruisraketten, voor ontwikkelingshulp, voor homo-emancipatie, voor vrouwenemancipatie; geen enkel thema meer uit het arbeidersleven. Terwijl iedereen te hoop liep tegen de kruisraketten, was niemand bezig met het feit dat iedereen in de industriële sector zijn baan verloor. Dat stond niet op de radar. Alleen omdat de verzorgingsstaat nog in tact bleef, fungeerde dat rare monsterverbond tussen cultureel progressieven en een meer ‘brood en boter’ angehauchte onderklasse.
Maar toen die verzorgingsstaat mede door de sociaaldemocratie hervormd werd, is dat monsterverbond verbroken: Den Uyl en de ziektewet; Kok en de WAO-crisis; Bos en de AOW. De herstructurering van de verzorgingsstaat betekende bijna de zelfmoord van de PvdA. Twintigduizend leden zijn weggelopen, bijna alle vakbondsleden zijn uit de PvdA gestapt, velen gingen naar de SP, velen werden gefrustreerde niet-stemmers: het electoraat – zo blijkt nu – van rechtspopulistische entrepreneurs. De SP is het resultaat van de slecht uitgevallen verzorgingsstaatshervormingen van de PvdA – op dezelfde wijze als die Linke dat in Duitsland is, sinds de soortgelijke ‘Agenda 2010’-hervormingen van oud-SPD-kanselier Schröder.
Red.: Er lijkt dus sprake te zijn van een terugkeer van een soort elitaire opvatting van politiek. Neem het boek van Rob Riemen, waarin de opkomst van Wilders verweten wordt aan het verval van de elitecultuur en de opkomst van de massamens.[iv] Wat is jouw verhouding daartoe?
RC: Er zijn twee dingen tegelijkertijd aan de gang. Aan de ene kant staat de elitecultuur inderdaad onder druk. Niet zozeer door Wilders (dat ook wel: zie hoe de rechterlijke macht door hem wordt uitgedaagd), maar vooral door onze commerciële massacultuur. De socioloog en directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) Paul Schnabel heeft eens gezegd dat de hoogopgeleide elite, zich van een rolmodel tot een bedreigde minderheid in Nederland heeft ontwikkeld. Er zit geen culturele hiërarchie meer in de samenleving, in termen van beschavingsoverdracht en zo verder. Aan de ene kant is er een angst voor het volk, aan de andere kant zie je de elitecultuur door commercialisering bedreigd worden. Afkeer van het volk en afkeer van de elite, die spelen nu complex door elkaar heen.
Red.: Maar het conflict wordt niet op die manier gepresenteerd. Een gevecht tegen de commercie zou je links/rechts kunnen ‘framen’, dat gebeurt niet. Je ziet dat bijna elk politiek conflict wordt gekanaliseerd op de as cultureel-progressief / cultureel-conservatief.
Voor een linkse politiek zou je juist weer op sociaal economische thema’s moeten polariseren, maar als de PvdA daartoe de mogelijkheden krijgt, doet ze niets. Neem de kredietcrisis. De PvdA had volop mogelijkheden om dat te verbinden met het gedachtegoed van haar belangrijkste concurrent, de VVD. Waarom doet ze daar niets mee?
RC: Voor een deel komt dat natuurlijk omdat de PvdA (ten dele, maar toch) medeplichtig is aan de neoliberale deregulering die tot de kredietcrisis heeft geleid. Te weinig toezicht en regulering; te weinig tegenwicht wat betreft de dominantie van de financiële sector in het mondiale kapitalisme; veel te weinig tegenmacht tegen het grote graaien van de bankiers. Maar ook de SP lukt het niet om te profiteren van de neoliberale crisis, en ook Die Linke in Duitsland niet. In de jaren dertig was dat trouwens ook al zo. De historicus Eric Hobsbawm heeft daar onderzoek naar gedaan en dit fenomeen als volgt verklaard: ook al zijn kapitalisme-crises theoretisch in het voordeel van links, in de praktijk profiteert rechts hiervan[v]. Allerlei psychologische factoren spelen daarin mee. In de jaren dertig werd ook de rechtse Colijn gekozen en niet de socialistische concurrent, terwijl iedereen te hoop liep tegen het kapitalisme.
Het is ook niet zo simpel om eenduidig stelling te nemen tegen het neoliberalisme. De PvdA is ten eerste sterk verdeeld op dit thema. De meeste economen zitten op de neoklassieke lijn; de niet-economen zijn allemaal een stuk traditioneler. De neoklassieke economen hebben het over het borgen van publieke belangen binnen marktmechanismen, en ze ontkennen simpelweg dat er op dit moment sprake zou zijn van neoliberalisme tout court. Dat is te simpel, te zwart-wit. Was het maar zo dat de pure markt bestaat. Wat wij beleven, zijn allemaal publiek private tussenvormen, het is allemaal hybriditeit.
Maar die politisering is inderdaad heel belangrijk. Het is de wet van Bart Tromp: omdat er geen duidelijk links/rechts-verhaal meer bestaat, met name bij sociaaleconomische vraagstukken, verwatert de links/rechts tegenstelling en komt de gevaarlijke populistische tegenstelling, die tussen ‘volk’ en ‘establishment’ daarvoor in de plaats. Maar dat is tevens een ingewikkelde problematiek. De tegenstelling tussen links en rechts is misschien verwaterd omdat de vaardigheden zijn verdwenen om het links/rechts-verhaal duidelijk te vertellen, maar het heeft ook te maken met de macht van de technocratie die als een octopus alles in zijn greep houdt.
Neem bijvoorbeeld de Europese Unie, wat als een totaal apolitiek fenomeen wordt gepresenteerd. Zie wat er nu gebeurt met het uit handen geven van bakken soevereiniteit via het zogenaamde Europact, deze zogenaamde bestuurlijke onvermijdelijkheden. Er is hier geen sprake van links of rechts, het is allemaal één Europact, een Duits-Frans dictaat. Dat verklaart ook de onmacht die niet alleen bij de burgerij is ontstaan, maar ook bij nationale politieke elites. Globalisering, de internationale gemeenschap, Europa, de financiële markten: al die anonieme grootheden maken het heel moeilijk om op nationaal niveau iets te politiseren. Waar heeft men precies nog grip op, zeggenschap over? Dat is de kracht van de identiteitspolitiek van het populisme. Wilders is de enige die suggereert: de grenzen kunnen best dicht, we kunnen best internationale verdragen opzeggen. Daardoor geeft hij een soort handelingsbekwaamheid terug aan de nationale politiek die in wezen vals is, en die de anderen al lang hebben opgegeven, maar waar toch een groot verlangen naar bestaat. Baas in eigen land.
Red.: Maar het eisen van het onmogelijke was toch juist de kracht van de linkse politiek in de jaren zestig en zeventig? Als je zegt dat het kapitalisme structureel tot excessen leidt, hoef je nog niet meteen een kant en klaar alternatief te hebben, maar je politiseert het wel. Wat Den Uyl zegt over het zichtbaar maken van tegenstellingen, betekent dat politiek niet alleen draait om concrete bestuurlijke oplossingen, maar ook om welke idealen je uitdraagt. Durft de PvdA nog te dromen?
RC: Van nature bestaat er een haat/liefde-verhouding tussen een wetenschappelijk bureau en een partij, tussen denkers en politici. Eigenlijk is het per definitie onwerkbaar. Dat komt voor een deel ook omdat intern debatteren in de mediademocratie nauwelijks meer kan. Je moet een monogame, eenduidige uitstraling hebben als partij, want anders kom je niet meer als eenheid, als stabiel merk over. Debat, discussie, meningsverschillen, uiteenlopende stromingen en kampen: in een permanente media- en campagnedemocratie wordt dat allemaal als een last gezien. Dat is natuurlijk dodelijk voor denktanks, voor discussies en voor deliberaties die ertoe kunnen leiden dat men een nieuwe positie inneemt. Dat is ook een van de voordelen van de PVV: eenhoofdig leiderschap, een op een tussen ideeën en communicatie. De oude, democratische ledenpartijen hebben logge partijcongressen, die in principe bedoeld zijn voor hoogoplopende discussie tot op het hoogste niveau, maar die in de mediademocratie ook steeds meer campagnebijeenkomsten dreigen te worden, ter meerdere eer en glorie van de politici en de partij. Politieke meningsverschillen binnen partijen staan dus onder druk, maar hetzelfde geldt nota bene voor politieke meningsverschillen tussen partijen.
Zeker in Nederland, waar het Centraal Plan Bureau (CPB) als een soort technocratische moloch de marges bewaakt, is dit het geval. Coen Teulings feliciteerde alle partijen in de laatste verkiezingen omdat ze binnen de bandbreedte van de bezuinigingsopgave van het CPB waren gebleven. Allemaal, zelfs de SP. De politieke verschillen die je mag markeren, die vinden allemaal binnen de bandbreedte van het CPB plaats. Dat is bizar. Geen ander land heeft dat in die mate. In termen van alternatieve politieke toekomsten heb je dan een groot probleem, zowel aan de linker als rechterzijde. Hetgeen de kansen voor het populisme weer vergroot. Verder heeft het poldermodel, dat zich in paternalistische achterkamertjes afspeelt, een convergerende druk, soms zeer heilzaam, maar soms ook erg confrontatie- en risicomijdend. Zo zijn de sociale partners nu met het pensioenplan bezig, gelukkig is daar nu een conflict over uitgebroken binnen de FNV. Zo’n conflict komt de democratische meningsvorming zeer ten goede. Er wordt in Nederland te veel zonder instemming van mensen gedicteerd, vanuit het centrum. Wat die links/rechts-tegenstellingen heel erg onder druk zet, dat dempt de politieke verschillen. Daar komt Europa nog bij.
Tegelijkertijd is het zo, dat politieke partijen nooit zelf in staat zijn geweest maatschappelijke reuring te organiseren, dat is een misvatting. De PvdA (en de klein-linkse partijen) in de jaren zeventig kon alleen maar zo sterk zijn omdat er allerlei maatschappelijke bewegingen in de samenleving actief waren: de kernenergiebeweging, de homobeweging, de kraakbeweging, de studentenbeweging. Dat speelde door in de partij, het werd gepolitiseerd, kreeg een politieke stem, met alle problemen van dien. Links kon alleen maar floreren bij de gratie van de maatschappelijke onderstroom. Maar waar beweegt het nu, maatschappelijk gezien?
Politiek protest is gemarginaliseerd, of het is lifestyle geworden. Op rechts vindt meer beweging plaats dan op links, er is meer flow, meer woede en emotie dan op links. Dat heeft gedeeltelijk te maken met de Alleingang van de achterban van GroenLinks en D66. Allemaal happy hogeropgeleiden, die het alleen wel afkunnen: wij hebben geen verzorgingsstaat nodig, wij hebben het volk niet nodig, wij globaliseren vrolijk Nederland uit. Maar zie hoe de Groenen in Duitsland opleven door het nieuwe anti-kernenergie sentiment na Japan, en door massale democratische acties tegen megalomane bestuurdersprojecten (Stuttgart 21). Hiervan is vooralsnog weinig te zien in Nederland. Ook het democratisch onbehagen komt bij Wilders terecht, niet bij het Nederlandse linkse establishment. Ook het migratie- en integratievraagstuk speelt hier een rol als een nieuw soort splijtzwam op die culturele as.
Red.: Ja, dat heeft natuurlijk ook te maken met de manier waarop mensen als Geert Wilders en Paul Scheffer het integratievraagstuk hebben geframed: in termen van cultuur. De integratieproblematiek heeft volgens deze lezing allemaal te maken met de achterlijke dorpscultuur van de Berbers, etc.. Als je een beetje sociologie leest, dan kom je er toch achter dat het te maken heeft met zwarte scholen, met een verstoorde relatie tot de arbeidsmarkt, met een grootstedelijke achterstandscultuur die je ook in Azië en de Verenigde Staten ziet. Het sociaaleconomische verhaal is echter helemaal verdwenen. Het is een illustratie hoe de dingen gepolitiseerd worden door rechts en hoe dat niet gebeurt door links.
RC: Laten we even terugblikken. Het sociaaleconomische verhaal is dertig jaar lang het dominante verhaal geweest, de deprivatie-these, tot aan Fortuyn. Het verhaal van achterstand, racisme, arbeidsmarktdiscriminatie was het dominante discours. Het culturalisme is nu, na 11 september, heel sterk, maar het was oorspronkelijk een aanvulling, een amendement op een ander verhaal.
Red.: Dat kan kloppen, maar er zit een duidelijke politieke agenda achter. Het is nu wel heel erg schrikken dat je een regering hebt die stelt: ‘zwarte scholen zijn geen probleem’, terwijl men tegelijkertijd het vraagstuk van integratie blijft politiseren. Uit die culturele tegenstelling halen zij hun politieke slagkracht. Voor links zou daar een interventiemogelijkheid zitten, die het tot op dit moment helemaal niet benut.
RC: Waar denk je dan aan? Wat moet links aan zwarte scholen doen?
Red.: Meer menging, een strategisch economisch beleid om werkgelegenheid te creëren voor lageropgeleiden. Je zou dat kunnen doen zoals het Rotterdamse Vakmanstad project. Als links alleen al een comeback maakt in de probleemwijken, dat zou al heel wat zijn, want daar haalt het populisme haar symbolische legitimiteit vandaan.
Je kunt een heleboel van de PvdA zeggen, dat ze een tikje te neoliberaal zijn en zo verder, maar je moet niet vergeten dat de PvdA de belangrijkste migrantenpartij van Nederland is. De partij is juist groot in Rotterdam – een zo langzamerhand in zwart en wit gescheiden stad – en in Amsterdam. De partij blijkt een belangrijk emancipatiekanaal voor migranten, met vallen en opstaan en alle bijhorende problemen. Voor een deel wordt daar misschien wel met ‘racisme’ of afwijzing op gereageerd. Je kunt je afvragen of dat meespeelt bij het wegrennen van witte hogeropgeleiden naar witte bolwerken als D66 en GroenLinks. Liever een partij voor jezelf, voor de happy few, voor ons soort creatief-innovatieve mensen, dan besmeurd te raken met alledaagse integratievraagstukken. De PvdA, wat ervan over is, is natuurlijk een ingewikkelde partij. In Friesland, Groningen en Drenthe is het een oude, vertrouwde volkspartij door alle lagen heen, in de grote steden is het een migrantenpartij, en een hogeropgeleidenpartij. Het is een ingewikkeld conglomeraat van partijbeelden.
Red.: Als we kijken naar Amsterdam Noord en Amsterdam Nieuw-West, de klassieke PvdA-wijken, daar stemt men nu toch overwegend PVV. Dat heeft weer veel te maken met het feit dat men bijvoorbeeld de woningcorporatie steeds meer als de vijand ziet, dat men de sociaaldemocratische stadsbestuurders als de vijand ziet. Men ziet de PvdA niet meer als de vertegenwoordiger van hun belangen, dat bedoelen we met afwezigheid in de wijk. Maar tegelijkertijd is het ook een zaak van beeldvorming, hoe komt het dat de PVV en Leefbaar zich het imago heeft kunnen aanmeten van ‘wij zijn de man op straat die weet wat er in de achterstandswijken speelt’?
RC: Een van de redenen is dat de PvdA in hele sterke mate een bestuurderspartij is geworden, die dus helemaal niet de man op straat representeert, maar heel goed weet wat de man op de straat zogenaamd nodig heeft, en grootscheepse inspanningen doet… om die te verwerkelijken, met projectontwikkelaars bezig is, etc. De partij is dus inderdaad vrij arrogant, vanuit een idee van het algemeen belang, beleid over de stad aan het uitstrooien, dat is nu al zo’n twintig à dertig jaar aan de gang. De partij in zijn slechtste vorm is dan een technocratisch en naar binnen gekeerd bestuurdersconglomeraat. Dat is wat wethouder Lodewijk Asscher (die dat juist als geen ander aan het doorbreken is) ‘het eigen monster van Frankenstein’ heeft genoemd. Dat speelt zeker in de grote steden, waar de partijen heel zwak zijn geworden door ontzuiling, door teleurstelling en door individualisering.
Vroeger waren er nog verzuilde organisaties op wijkniveau, op buurtniveau, dat was een soort civil society in de stad, die is weggevallen. De tegenwoordige partijleden, onderdeel van de babyboom-generatie, zijn vaak de kinderen en de kleinkinderen van de arbeiders van vroeger. Deze doctorandussen hebben zich weg geëmancipeerd van de nieuwe onderkant van de samenleving. Om te zeggen, de PvdA is de partij bij uitstek die de stem van het volk kan vertegenwoordigen, door zijn geschiedenis en door zijn ontwikkeling in de afgelopen decennia… Dat is wat veel gezegd. Wij zijn nu een intermediair tussen de SP aan de ene kant, en GroenLinks en D66 aan de andere kant. Dat is een spagaat waar je heel hoog van gaat zingen (lacht). Ik zie Femke Halsema wel eens, zij heeft daadwerkelijk een hekel aan SP’ers. Die vindt ze conservatief. Dat is een kloof die haast onoverbrugbaar is. We moeten van Femke (dat was haar vrolijk-destructieve uitnodiging tot progressieve samenwerking) de PvdA in twee delen breken; conservatief tegenover progressief. Een apolitiek idee, zonder invulling van wat termen als progressief en conservatief nu eigenlijk betekenen.
Waar ik het nog niet over heb gehad, is dat we als links even geen vooruitgangsidee meer hebben. Dat is het verhaal van Tony Judt in zijn laatste boek Ill fares the land, waarin hij spreekt over the social democracy of fear. We hebben van de toekomst, van de komende ontwikkelingen meer te vrezen dan te hopen: ten opzichte van de verzorgingsstaat, ten opzichte van de egalitaire verhoudingen die we nu nog in Europa hebben. Het is een links probleem dat we in een uitverdedigende positie zitten. Daarmee zijn we ook het establishment geworden, de verdedigers van de status quo die dit type samenleving wil verdedigen. Alle adrenaline zit bij rechts, dat minder egalitaire verhoudingen wil, dat de geluksmachine van de staat wil afbreken, dat minder internationale samenwerking wil. Vandaar ook het idee van links als establishment.
Red.: Hoe heeft het kunnen gebeuren dat men het beeld heeft weten te creëren van dé linkse elite? En hoe kan het zo zijn dat links de hele gastarbeider/migratie problematiek in de schoenen geschoven kreeg? Terwijl in de naoorlogse geschiedenis, links hoegenaamd niet aan de macht is geweest? De PvdA was er zelfs op tegen toen tot de arbeidsmigratie werd besloten.
RC: Aanvankelijk wel inderdaad. Het waren de werkgevers die de immigratie hebben afgedwongen. Wat betreft migratie: het CDA, de VVD en de werkgevers hebben de gastarbeiders hier naartoe gehaald, zoals ook nu deze partijen het hardst een pleidooi houden voor goedkope Roemeense arbeidskrachten voor de Nederlandse aardbeienkwekers. Het CDA was op een gegeven moment bang dat de gastarbeiders relaties zouden aangaan met Nederlandse meisjes, dus die hebben de gezinshereniging doorgedrukt, omdat het gezin de hoeksteen van de samenleving is. Dat is de grootste stap geweest. De PvdA, onderschat dat niet, is enorm geschrokken van de opmars van Janmaat, en heeft zichzelf tot anti-Janmaatbeweging ontwikkeld, samen met antiracistisch links. Terecht, maar tegelijkertijd is men toen ook totaal in een politiek correcte kramp geschoten, dat alles wat met migratie te maken had, in orde was. Niet alleen een cordon sanitaire rondom de Centrum Democraten, maar een cordon sanitaire rondom de maatschappelijke problemen, de schaduwzijden van een immigratiesamenleving.
Daarbij kun je tijdgeest, publieke opinies en hegemoniale ideeëncomplexen niet herleiden tot partijpolitieke macht in de regering. Dat is te simpel. Het beeld dat Paul Schnabel schetst van Nederland als modern prudent-progressief land, sinds de jaren zestig/zeventig, is adequaat. Wat verklaard moet worden is juist de progressiviteit van politiek rechts in Nederland. We hebben een CDA dat leven kan met euthanasie, met abortus, met het homohuwelijk. Ga dat maar aan het Vaticaan uitleggen. Het progressieve wereldbeeld uit de jaren zestig/zeventig is heel massaal politiek omarmd, ook door rechts. Dat is het verhaal van het linkse establishment, van de linkse hobby’s, de ontwikkelingssamenwerking, het Martin Bosma-verhaal. De culturele revolutie in Nederland was succesvoller en heftiger dan elders, zelfs Van Agt liep met lang haar toen hij premier was en het bedrijfsleven zat helemaal in zijn schulp in die tijd. Het was een hegemoniaal ideeëncomplex, dat in de lange jaren tachtig en negentig werd afgebroken (no nonsense, no future) en nu het eigenlijk verdwenen is, nog eens de genadeklap krijgt van Wilders cum suis.
Ik vind ook dat we moeten erkennen dat de gevolgen van massa-immigratie fors onderschat werden. We – de PvdA en links in het algemeen (met lichte uitzondering van de SP) – hebben ons onvoldoende gerealiseerd wat de gevolgen zouden zijn. Het populisme is daar een reactie op, net zoals het een reactie is op de globalisering, waarvan we de implicaties ook nog niet echt kunnen overzien. De elite heeft dan de mond vol over de kenniseconomie waarmee we ons zouden moeten wapenen in de globale concurrentiestrijd. Maar dat is een nogal elitair antwoord. De kenniseconomie is geen optie voor al diegenen die niet hoger opgeleid en niet internationaal aangehaakt zijn, voor de zogenaamde verliezers van de globalisering. Deze in het nauw gebrachte en bedreigde mensen worden vernederend toegesproken door de elite (zonder dat die zich dit realiseert); althans door de ’progressieve’ variant daarvan, GroenLinks en D66. Voor mensen die het gevoel hebben aan de verkeerde kant van de geschiedenis terecht te zijn gekomen, bepleiten zij meer Europa, meer hervormingen, meer ecologische transitie, meer internationale samenwerking. De culturele onzekerheden van globalisering en migratie worden nog eens vermeerderd door sociaaleconomische onzekerheden. Het is a ticket for disaster. Hier treedt de wet van Cuperus in werking: mensen die financieel zelfverzekerd zijn, een zekere buffer hebben – al is het maar de erfenis van rijke ouders – kunnen beter omgaan met de roep om hervorming en verandering, dan mensen die financieel niet zeker zijn, maar zeer afhankelijk van politieke besluiten rondom pensioen, hypotheek en zorg.
Red.: Hoe gaat de PvdA om met de vakbeweging en met andere linkse allianties?
RC: Het grote probleem is dat tegenwoordig een derde van de FNV-leden SP stemt of georiënteerd is, een derde PvdA en een derde op de PVV stemt. Dat zegt alles over onze tijd. Deze splijtkracht leidt tot een onvermogen om in beweging te komen. Ik wil nog eens benadrukken dat ik het jammer vind dat de progressieve samenwerking zoals die op bijvoorbeeld de bijeenkomst in de Brakke Grond geïnitieerd werd, zo snel weer aan elan heeft verloren.[vi] De politiek is een weerspiegeling van wat er maatschappelijk beweegt. Ik hoopte dat er iets zou gaan bewegen. Dat we ergens bij aan konden haken. Dat buiten de omgeving van de progressieve partijen individuen en groepen geënthousiasmeerd zouden raken. Voor een alternatief verhaal tegen het conservatief-populistische beleid van het kabinet-Rutte. Maar anders dan bij de vorming van het CDA of bij GroenLinks zijn nu niet alle partijen electoraal aan het verzwakken, er is eerder sprake van versplintering, waarbij de linkse partijen onderling elkaars concurrent zijn. Dat elementaire gegeven (de SP en GroenLinks beloeren de PvdA als aasgieren) ondermijnt progressieve samenwerkingsdromen.
Kwalijk is dat men de opmars van het populisme dus klaarblijkelijk nog niet alarmerend genoeg vindt om ‘oude vormen en gedachten’ te laten opgaan in nieuwe, meer aansprekende, vormen en gedachten. Ik wil hierbij nogmaals wijzen op wijlen Bart Tromp, die van mening was dat we de riskante tegenstelling tussen establishment en volk alleen kunnen ontregelen door deze te vervangen door een links-rechts tegenstelling. Ik denk dat dit waar is. Er is nog veel werk aan de winkel in Nederland.
[i] De ‘Big Society’ is het kernidee van de verkiezingscampagne uit 2010 van de Britse Conservatieve Partij. Het is nu onderdeel van het beleidsprogramma in het Conservatief-Liberaal Democratische coalitieakkoord. Het komt erop neer dat bepaalde taken van een zich terugtredende overheid worden opgevangen door meer initiatief vanuit de gemeenschap zelf.
[ii] Een idee van conservatisme dat zich beroept op traditionele gemeenschapswaarden en zowel markt als staat problematiseert.
[iii] Het idee dat Labour terug moet keren naar de oorsprong van de sociaaldemocratie, naar het eigen initiatief en zelfbeheer van verenigingen en coöperaties, waarbij de staat als instrument minder belangrijk wordt.
[iv] Rob Riemen, De eeuwige terugkeer van het fascisme (Amsterdam 2010).
[v] Cf: Eric Hobsbawn, The Age of Extremes: The Short Twentieth Century, 1914–1991, Londen: Michael Joseph, 1994.
[vi] Cuperus verwijst hier naar ‘Een ander Nederland’, een door de PvdA georganiseerde manifestatie op 16 januari 2011 in De Brakke Grond, Amsterdam