Pleidooi voor onbescheidenheid

Gepubliceerd in De Helling en S&D, voorjaar 2015.
Door Merijn Oudenampsen en Dylan van Rijsbergen

We leven in rechtse tijden. Niet omdat er geen linkse partijen meer bestaan, maar omdat linkse partijen steeds meer zijn gaan denken volgens de lijnen die de andere zijde uitzet. Het is alsof een groot deel van de vertegenwoordigers van linkse instituties, of het nou partijen, vakbonden of media zijn, lijden aan een collectief Stockholmcomplex. Wat als we het gewoon weer eens over maatschappijverandering hadden?

Hoe komt het toch dat zeven jaar na de grootste financiële crisis sinds de jaren dertig, links zo weinig politieke munt heeft kunnen slaan uit het eigen gelijk? Hoe komt het dat het kabinet Rutte II zonder veel weerstand een beleid van veelomvattende bezuinigingen heeft kunnen doorvoeren, onder de even onoprechte als impopulaire benaming ‘participatiesamenleving’? Hoe komt het dat linkse partijen medeondertekenaars zijn van een wet waarin studenten – traditioneel hoofdrolspelers in het linkse ontplooiingsideaal – worden geknecht met een nog jarenlang af te betalen studieschuld? En dat terwijl we weten dat juist een opeenstapeling van private schulden de financiële crisis heeft veroorzaakt?

We leven in rechtse tijden, waarin links lijkt te lijden aan chronische verlegenheid. Waarin geen linkse politicus het aandurft om het economisch beleid radicaal te bevragen, zoals de vernieuwende, keynesiaans georiënteerde partijen als Syriza en Podemos op succesvolle wijze doen. Waarin linkse partijen over elkaar heen buitelen om hun verkiezingsprogramma te laten doorrekenen met de neoklassieke modellen van het CPB. Waarin nieuwe antiracistische bewegingen, zoals die tegen Zwarte Piet, door linkse politici meewarig worden bekeken als een terugkeer naar het eigen afgezworen ‘politiek correcte’ antiracisme van de jaren tachtig. U weet wel, de tijd van de antiapartheidsbeweging. Links lijkt haar eigen successen te zijn vergeten. En dat terwijl er internationaal gezien sprake is van een linkse wederopleving. Zie de uit de Indignados voortgekomen Spaanse partij Podemos, het Griekse Syriza, de linkse Amerikaanse senator Elizabeth Warren of de linkse meerderheidsregering in IJsland. Terwijl linkse intellectuelen als Thomas Piketty en Naomi Klein steeds vaker het publieke debat bepalen. Terwijl de voortwoekerende economische crisis steeds meer duidelijk maakt dat het huidige bezuinigingsdenken over zijn houdbaarheidsdatum heen is.

Het is tijd dat links haar zelfverzekerdheid terugvindt, het vertrouwen in haar vermogen om de toekomst naar haar hand te zetten. Als bijdrage daartoe, hier vijf voorwaarden voor linkse vernieuwing.

1) Streef naar maatschappijverandering.

Meer dan een pleidooi voor een bepaald politiek programma is dit een pleidooi voor een bepaalde politieke houding. Historisch gezien is links de politieke stroming die ernaar streeft de maatschappij te veranderen. De partij die naar voren treedt met de onbescheiden overtuiging dat zij aan de toekomst vorm kan geven, in plaats van enkel een speelbal van omstandigheden te zijn. Linkse politiek is vooruitzien en daar heeft het de laatste decennia aan geschort. Wat ontbreekt op links is heel basaal: een breed gedragen politiek project dat niet enkel een pragmatisch programma is voor het beheer van het bestaande (PvdA, GL onder Halsema) noch een defensief pleidooi voor behoud van verworvenheden uit het verleden (SP).

Dit is geen pleidooi voor verandering om de verandering, geen argument voor hervormingsdrift zonder meer. Aan de basis van het verlangen naar verandering ligt het bewustzijn, krachtig weergegeven in het werk van Piketty, dat de maatschappelijke ongelijkheid groeit en dat onder de huidige structuren een verder groeiende ongelijkheid te verwachten is de komende decennia. Deze groeiende ongelijkheid is samen opgegaan met een vermindering van democratische zeggenschap in vrijwel alle geledingen van de maatschappij. Op het niveau van de EU, waar het befaamde democratisch tekort weinig aan relevantie heeft ingeboet; op het niveau van het maatschappelijk middenveld en de semipublieke sector, waar een centralistische bestuurderscultuur de plaats heeft ingenomen van eerdere vormen van medezeggenschap; en op het niveau van de partijpolitiek, waar zowel technocratische elites als de bredere bevolking zich steeds vaker afkeren van het democratische proces. De Ierse politicoloog Peter Mair schreef er zijn laatste boek over: Ruling the Void; de socioloog Colin Crouch schrijft over postdemocratie. Tot slot is er nog de crisis rond het klimaat. Hier lijken de steeds alarmerender wetenschappelijke inzichten verrassend genoeg samen te gaan met een afnemend gevoel van politieke urgentie. Zoals Naomi Klein onlangs heeft betoogd, vraagt de klimaatcrisis een drastische hervorming van onze economie.

Gezien deze toch problematische tendensen heeft links behoefte aan het ontwikkelen van lange termijn alternatieven voor het dominante beleid van de afgelopen dertig jaar. Daar komt op dit moment nog weinig van terecht. Zelfs een gedegen analyse van het huidige beleidsparadigma ontbreekt, een eerste stap in het voorbij gaan daaraan, zou je zeggen. Recent hebben auteurs zoals Tony Judt, Owen Jones en – in Nederland – Willem Schinkel en Rutger Bregman elk op eigen wijze gepleit voor een hernieuwd utopisch denken op links. De politieke utopie is voor hen niet zozeer een blauwdruk, maar vooral een horizon die richting geeft aan alledaags politiek handelen. Een dergelijk streefbeeld is van belang voor de politiek, niet omdat zij pasklare oplossingen oplevert, maar juist omdat zo’n streven houvast biedt in een gecompliceerde politieke werkelijkheid.

De heropleving van utopisch denken is een noodzakelijk ingrediënt voor de wederopleving van linkse politiek. Met utopisch denken bedoelen we het nastreven van doelen die niet direct haalbaar zijn binnen bestaande verhoudingen, maar die het voorbijgaan aan die verhoudingen als doel hebben. Met dat voorbijgaan aan bestaande verhoudingen hebben we allereerst de hervorming van de economie op het oog, en het bevragen van de Europese economische orthodoxie: van de lage inflatie en de hoge bezuinigingen. Er is een wereldwijde opleving gaande van het keynesianisme dat links, veel meer dan nu het geval is, tot inzet van haar politieke programma kan maken. Onderdeel van een dergelijke politiek zijn eisen als: a) het omarmen van economische stimulering in de vorm van een Europese (Green) New Deal, zoals voorgesteld door de Griekse minister Varoufakis; b) democratisering van het monetaire beleid van de ECB, dat immers een duidelijke politieke rol vervult; c) het bevorderen van arbeidstijdverkorting en minder werken als oplossing voor de werkloosheid en de extra tijd die een daadwerkelijke participatiesamenleving behoeft; d) het nieuw leven inblazen van de democratiseringsagenda, te beginnen bij de EU, de verzelfstandigde semipublieke sector, zoals woningcorporaties en universiteiten, en niet in de laatste plaats: de interne partijdemocratie.

2) Neem niet het midden maar links als uitgangspunt,.

Velen roemen de economische successen van Paars als voorbeeld van de kracht van het politieke midden. Zo schreef Timmermans over een ‘onvoorstelbare en wereldwijd geroemde economische dynamiek’, en voegde daar vervolgens wat verbeten aan toe: ‘wees verdorie trots op die erfenis!’ De helft van de economische groei uit die tijd kwam echter voort uit het opblazen van de onroerend goed bubbel en het verruimen van de private schuldenlast, zo meldt DNB. Het is een direct gevolg van de deregulering van de financiële sector. Onder Paars heeft eveneens de grote belastinghervorming plaatsgevonden die Nederland tot belastingparadijs heeft omgetoverd. Dat heeft inderdaad geld opgeleverd, zij het ten koste van anderen, waaronder veel ontwikkelingslanden die hun belastingopbrengsten aan zich voorbij hebben zien gaan. Paars is de tijd geweest waarin op grote schaal privatisering en ontdemocratisering heeft plaatsgevonden. Zo trad in 1997 de wet Modernisering Universitaire Bestuursorganisatie in werking, waar nu studenten en medewerkers tegen te hoop lopen. In 1995 werden de woningbouwcorporaties verzelfstandigd en de zorg geprivatiseerd. Onder Paars is de bevolking een wezenlijk deel van haar zeggenschap over de samenleving kwijtgeraakt. Een vrij geruisloos proces.

De belofte van het midden is voor links een bittere pil gebleken. Lange tijd draaide linkse politiek om het vinden van progressieve meerderheden en het organiseren van progressieve machtsvorming. Het was onderdeel van de polarisatiestrategie die vanaf de jaren vijftig tot midden jaren tachtig is toegepast. Sinds de jaren negentig is de linkse politiek zich sterk gaan richten op het veroveren van een positie in het politieke midden. Linkse partijen zijn elkaar daardoor niet langer als bondgenoten maar als concurrenten gaan zien. De onderlinge strijd op links draait om de vraag wie de fortuinlijke linkse partij wordt die mag gaan meeregeren in een coalitie over het midden of zelfs rechts daarvan. Maar linkse politiek is meer dan een sociaal of groen amendement op een centrumrechts program. De oriëntatie op het midden heeft de electorale basis van alle linkse partijen verzwakt, aangezien een linkse partij vanuit het midden geen andere keuze heeft dan het teleurstellen van haar electoraat, dat liever een linkse koers zou zien. Of het nu Kunduz is, Rutte II of de Amsterdamse gemeenteraad, een groeiend scepticisme en een toegenomen lamlendigheid onder de eigen achterban is het gevolg.

Waarom gaat links niet met een werkelijk alternatief programma de verkiezingen in? Waarom probeert het niet op die basis de verkiezingen te winnen en een progressieve meerderheid te bereiken? Hoe zou een overtuigend links programma – of een geloofwaardige linkse regering – er überhaupt uitzien in de huidige tijd? Wat is de linkse lange termijn agenda? Zou het mogelijk zijn om op basis van enthousiasme voor de eigen agenda in plaats van enkel als rem op rechtse politiek de verkiezingen te winnen? Deze vragen moeten we ons opnieuw stellen.

3) Contrasteer links duidelijk ten opzichte van tegenstanders

De dominantie van het midden heeft geleid tot een bestuurlijke, technocratische politiek, die onder het electoraat een groeiend cynisme over de democratie heeft opgeroepen. Wat heeft het voor zin om te stemmen, als partijen nauwelijks van elkaar te onderscheiden zijn? Wat als partijen zich in de campagne anders voordoen dan wanneer zij regeren? Democratie is niet enkel de kwaliteit van bestuur en beleid. Het is tevens een vorm van betekenisgeving, waarin linkse en rechtse waardegemeenschappen met elkaar botsen en strijden om dominantie. De democratie vraagt niet zozeer om ‘het luisteren naar de mensen’ en het bieden van bestuurlijk maatwerk, maar om het scheppen van duidelijke democratische alternatieven. Niet depolitisering, maar politisering staat daarin centraal. De dominantie van rechts in het afgelopen decennium is gelijk opgegaan met een krachtige kritiek op alles wat links is. De reactie vanuit linkerzijde was te vaak die van pacificatie en accommodatie: het tegemoetkomen aan die kritiek, in plaats van het uitdragen van de eigen waarden en het formuleren van eigen antwoorden.

De politieke strategie van het midden ging uit van de zogenaamde koekoekstactiek of immuniseringsstrategie, gericht op het overnemen van belangrijke onderdelen van het programma van de tegenstander, om deze zo de wind uit de zeilen te halen. Nadat onder Paars de sociaal-economische links/rechts-tegenstelling op deze wijze grotendeels was verdwenen, is er onder Fortuyn een nieuwe tegenstelling de politiek gaan bepalen: de culturele tegenstelling tussen multiculturalisten en eigenheimers. Na Fortuyn is de koekoekstactiek nog een keer toegepast en is een groot deel van de rechtse immigratie- en islamkritiek overgenomen. Linkse partijen positioneerden zich zo in het midden, terwijl dat midden steeds verder naar rechts verschoof.

Dat culturele thema’s de voornaamste scheidslijn zijn gaan vormen benadeelt links, omdat het sterk verdeeld is op dit terrein. Waar links ooit een sociaaleconomische polarisatiestrategie gebruikte om de christelijke partijen uit elkaar te spelen, zo gebruikt rechts nu een culturele polarisatiestrategie om hoger- en lageropgeleide segmenten van het linkse electoraat te verdelen. Wil links het initiatief teruggrijpen, dan zal zij uit moeten gaan van haar eigen waarden en de sociaaleconomische links/rechtstegenstelling weer leidend zien te maken. Dat betekent dat zij rechts als haar tegenstander moet accepteren.

4) Focus op strategische hervormingen

Geloofwaardige linkse politiek draait om het idee van strategische hervormingen. De bekendste variant daarvan is echter van rechts, en komt van Margaret Thatcher. Zij privatiseerde de Britse sociale woningbouw met het idee dat dit de machtsbasis van haar partij zou versterken. Britse huurders die voorheen links stemden zouden als huiseigenaren immers rechts gaan stemmen. Strategische hervormingen versterken structureel de eigen machtsbasis. Een vergelijkbare observatie wordt door Paul Krugman gemaakt wat het monetarisme betreft – de economische doctrine die het fundament vormt voor de Europese bezuinigingspolitiek – en de overtuiging dat de overheid zelf geen werkgelegenheid kan scheppen. Deze doctrine is zo dominant, aldus Krugman, omdat zij ook een politieke functie heeft: de enige oplossing voor de crisis binnen dit denkkader is door herstel van vertrouwen van het bedrijfsleven. Het gevolg is dat het grootbedrijf in tijden van crisis een vergrote macht heeft, omdat het de voorwaarden van herstel kan dicteren aan overheid en samenleving.

Rechts denkt al veel langer op een dergelijke strategische wijze. Het gevolg is dat er nauwelijks meer beleidsruimte is voor een linksere koers. De democratische bewegingsruimte is inmiddels stevig ingesnoerd, bijvoorbeeld door verordeningen op Europees niveau, zoals het stabiliteitspact. Linkse strategische hervormingen zouden als doel moeten hebben om dergelijke restricties te doorbreken en de ruimte voor linkse politiek structureel te vergroten. Of in bredere zin: om de onderhandelingspositie van de bevolking te verbeteren ten opzichte van het grootbedrijf. Linkse politiek gaat uit van een verlangen om de verloren democratische controle over de economie weer terug te winnen. Voorbeelden daarvan zijn de campagne tegen belastingparadijzen en de poging om democratische controle te krijgen over waar de pensioenen in geïnvesteerd worden. Het Nederlandse pensioenvermogen zou door vergroting van zeggenschap van haar inleggers aan de basis kunnen staan van een New Green Deal op nationaal niveau – een project gericht op het herstructureren van de economie in het kader van klimaatverandering – in plaats van te zijn uitbesteed aan de ondoorzichtige machinaties van bankiers in Londen. Op Europees niveau kan een vergelijkbaar investeringsprogramma bijdragen aan het bestrijden van de onevenwichtigheden tussen Noord en Zuid.

5) Bedrijf meerderheidspolitiek, geen minderheidspolitiek.

Linkse politiek kan enkel effectief zijn, als het de belangen van hoger- en lageropgeleiden weet te verenigen in een programma en een daaruit voortvloeiende progressieve meerderheidscoalitie. De afgelopen decennia is er een tendens ontstaan waarbij partijen zich zijn gaan toeleggen op het vertegenwoordigen van sectorale belangen van voornamelijk hoger- (GL) of juist lageropgeleiden (SP), van enkel sociale of juist groene doelstellingen, van de nadruk op het nationale karakter van de democratie of juist de noodzaak van internationalisme, bovenal op Europees niveau. Zo is een wat verzuurde verhouding ontstaan, met negatieve commentaren over en weer. Wie op 22 februari 2015 naar het programma Buitenhof keek, zag een Emile Roemer en een Bram van Ojik die het over heel veel eens waren. Desondanks kozen zij ervoor elkaar vliegen af te vangen in plaats van een gezamenlijk alternatief te presenteren. Links lijdt onder het narcisme van het kleine verschil. Er is behoefte aan een agenda die deze verschillen overstijgt, door sociale en groene politiek met elkaar te combineren, door op Europees niveau niet de tegenstelling nationalist/kosmopoliet, maar die tussen links en rechts centraal te stellen en gezamenlijk verlinksing van nationale en internationale politiek voor te staan. Minderheidspolitiek is reactief: het probeert een zo groot mogelijke zeggenschap voor het eigen minderheidsbelang te verwerven. Het kan uit zijn aard echter niet anders zijn dan een correctie of toevoeging op een bestaande dominante agenda. SP en GroenLinks zijn ontstaan als minderheidspartijen, als sociale of groene aanvulling op een bestaande politieke koers. De PvdA is historisch gezien de meerderheidspartij op links, maar zal deze functie verliezen naarmate de partij inboet aan populariteit. Een reëel alternatief is pas denkbaar als SP en GroenLinks boven hun rol als minderheidspartijen uitgroeien en zich proactief ertoe zetten een brede alternatieve agenda te ontwikkelen waarmee een progressieve meerderheidscoalitie geschapen kan worden. Het tribalisme op links – de neiging om het succes van de eigen partij niet als middel maar als doel van linkse politiek te zien – is een van de grootste hindernissen op de weg naar linkse vernieuwing.

‘Alle historische ervaring onderschrijft deze waarheid: de mens zou nimmer het mogelijke hebben bereikt, zonder te streven naar het onmogelijke,’ schreef de nuchtere realist Max Weber eens. Dat inzicht kan links enkel te gelde maken als het de moed heeft om onbescheiden te zijn.