De vergeten architect van de Europese interne markt

Meer onder het kopje vergeten geschiedenis. In mijn onderzoek naar het neoliberalisme liep ik tegen de figuur van J.W. Beyen aan, wiens naam in 1961 op de ledenlijst van de Mont Pelerin Society verschijnt. Beyen was van 1952 tot 1956 minister van Buitenlandse Zaken onder Drees en kan met recht de architect van de Europese interne markt worden genoemd. Een fascinerend detail is te vinden in het proefschrift van Wim Weenink, die stelt dat Juliana druk heeft uitgeoefend om de partijloze Beyen een ministerpost te gunnen:

“In 1951, toen Beyen het in Washington minder naar zijn zin begon te krijgen, kwamen Juliana en Bernhard met de vraag of hij belangstelling zou hebben voor een belangrijke ambassadeurspost. Die belangstelling had hij inderdaad, maar voordat het tot een benoeming kon komen was er alweer een nieuw idee geboren: een ministerschap. Weenink ontdekte bij zijn onderzoek dat de koningin in de zomer van 1952, toen het tweede kabinet-Drees geformeerd werd, druk heeft uitgeoefend om haar vriend Beyen in het kabinet te laten opnemen. Die druk heeft er zeker toe bijgedragen dat Beyen minister van Buitenlandse Zaken werd, al kwam het Drees ook om andere redenen goed uit.”

De vraag natuurlijk is, in hoeverre de vroege EEG al een neoliberale signatuur kende. Duidelijk is dat neoliberale denkers als Röpke en Hayek een belangrijke rol hebben gespeeld. Röpke schreef een invloedrijk rapport over Europese eenwording in opdracht van de Duitse regering. Hayek formuleerde al in 1939 een neoliberale visie op federalisme. Onduidelijk is hoe de figuur van J.W. Beyen hier in te passen is. Hier een citaat uit het Biografisch Woordenboek van Nederland:

“De belangrijkste bijdrage op zijn brede werkterrein, dat de Noordatlantische Verdragsorganisatie (NAVO), de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking (OEES), de Raad van Europa, de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) en de nooit in werking getreden Europese Defensie Gemeenschap (EDG) omvatte, leverde hij aan de totstandkoming van de Europese Economische Gemeenschap (EEG). Beyen onderschreef de supranationale aanpak van de Europese integratie die de architecten van de Europese eenwording Jean Monnet en Robert Schuman voorstonden, maar hij verzette zich tegen de sectorsgewijze uitvoering van de integratie vanwege de ontwrichtende werking ervan. Hij verliet het uitgangspunt van zijn voorganger D.U. Stikker, dat de Europese eenwording ondergeschikt was aan de Atlantische samenwerking. Europese eenwording kon in Beyens visie een doel op zich zelf zijn. In dit opzicht zat hij ook weinig op één lijn met zijn collega-proximus Luns, die evenals Stikker ‘Atlantisch’ wilde denken. Teneinde dit Europese doel te bereiken achtte Beyen een mate van onderlinge solidariteit tussen de deelnemende landen nodig. Deze kon volgens het plan-Beyen, dat hij december 1952 aan de leden van de EGKS voorlegde, worden bereikt door voorlopig niet te streven naar politieke eenwording, maar te beginnen met een douanegemeenschap zonder interne tariefgrenzen of handelsbelemmeringen en met een gemeenschappelijk buitentarief. Deze supranationale gemeenschap zou eigen bevoegdheden bezitten.

Het plan-Beyen had voorlopig de wind tegen van de sectorsgewijze integratie, die al bereikt was in de EGKS en de EDG en die voor de Europese Politieke Gemeenschap (EPG) binnen bereik leek. De Franse weigering tot ratificatie van het EDG-verdrag in augustus 1954 blokkeerde de verdere sectorsgewijze integratie. Beyen wist P.H. Spaak (België) en J. Bech (Luxemburg) ervan te overtuigen dat de enige nog niet bewandelde weg tot Europese eenwording die van de economische integratie was. Gezamenlijk namen deze Benelux-ministers van Buitenlandse Zaken daarna het op het plan-Beyen stoelende initiatief, dat via de conferentie van Messina (1955) en Venetië (1956) dank zij het stimulerende optreden van Spaak leidde naar het verdrag van Rome (1957) en de oprichting van de EEG. Wanneer Drees met de benoeming van Beyen beoogde de supranationale integratie af te remmen, had hij zich in Beyen niet vergist. Want ondanks diens aanvaarding van integratie op supranationale basis werd deze door Beyens toedoen vooralsnog beperkt tot het economische vlak en schoof men de politieke op de lange baan, terwijl de scherpe kanten van de supranationaliteit door het verlenen van grote bevoegdheden aan de Raad van Ministers werden weggeslepen.”