Mist­vorming rond het neo­libera­lisme

Soms heeft een publicatie een effect dat tegengesteld is aan het beoogde. Zulke boemerangeffecten schijnen veel voor te komen, als het gaat om pogingen de circulatie van bepaalde ideeën stop te zetten. De kans is groot dat daardoor ongewenste ideeën juist meer voor het voetlicht treden dan voorheen. Een recent boekje van het wetenschappelijk bureau van de VVD lijkt een dergelijk lot beschoren. Volgens de auteurs – Martin van Hees, Patrick van Schie en Mark van de Velde – is het neoliberalisme een verschijnsel dat slechts in de (linkse) verbeelding bestaat. Linkse mensen gebruiken het als scheldwoord voor alles wat zij verafschuwen. En of we daar alsjeblieft mee op kunnen houden. Patrick van Schie hoopt dat het woord per direct “uit het publieke debat verdwijnt”. Vandaar de titel van de publicatie: “Neo-liberalisme: een politieke fictie”. Deze prikkelende stelling dreigt zo weer nieuw leven te brengen in wat geldt als een toch wat uitgekauwd debat. Hier een weerlegging in vijf punten.

1.

De auteurs stellen dat de term neoliberalisme bedacht is door tegenstanders: “Er zijn wel denkers en politici die door tegenstanders tot neoliberaal worden bestempeld – wij zagen bijvoorbeeld al namen als die van Hayek en Friedman, respectievelijk Thatcher en Reagan -, maar zij zagen zichzelf niet als zodanig of wezen het epitheton ‘neo’ uitdrukkelijk van de hand.” (p16)

Dit is incorrect. De term neoliberalisme is gezamenlijk gemunt door een groep liberale intellectuelen ten tijde van het zogenaamde Walter Lippmann colloquium in Parijs in 1938. Een deel van deze groep zou in 1947 de Mont Pèlerin Society (MPS) oprichten, een besloten netwerk gecreëerd door intellectuelen als Friedrich Hayek, Milton Friedman, George Stiegler, Karl Popper, Walter Eucken, Ludwig von Mises en Frank Knight. Er zijn tot op de dag van vandaag jaarlijkse conferenties. Directeurs van denktanks als de Heritage Foundation en Institute of Economic Affairs nemen deel, en zouden later de politiek van Reagan en Thatcher mede vormgeven. De Nederlandse VVD-politicus Frits Bolkestein is vanaf de jaren negentig lid van de MPS.

Deze stroming presenteert zich in de jaren vijftig aan de hand van een reeks van teksten expliciet als “de neoliberale beweging”[i]. “Gone are the days when the few outmoded liberals walked their paths lonely, ridiculed and without response from the young,“ zou Hayek schrijven naar aanleiding van de eerste MPS-bijeenkomsten, “at least personal contact among the proponents of neoliberalism has been established”[ii]. Zo is er tevens een bekend artikel van Friedman met als titel “Het neoliberalisme en zijn vooruitzichten”, waar hij ervoor pleit om “de doctrine, welke veelal het neoliberalisme wordt genoemd” ingang te doen vinden als “een nieuw geloof”[iii]. Het begrip wordt op vergelijkbare neutrale of positieve wijze gebruikt door MPS-leden als Ludwig von Mises, Walter Eucken, Jacques Rueff, Ludwig Erhard, Albert Hunold, Müller-Armack, Röpke en Rüstow.[iv]

Het in de publicatie geopperde idee dat de term neoliberalisme in Nederland is geïntroduceerd door de SP, is evenmin correct. In Nederland verbindt de VVD zich in 1952 met het neoliberalisme bij monde van oprichter P.J. Oud. Op de openingsrede van de jaarlijkse algemene vergadering van 25 april 1952, stelt hij verheugd vast dat “men voor het neoliberalisme, dat wij voorstaan, meer en meer oog begint te krijgen.”[v] Referenties aan Hayek en Röpke in toenmalige VVD-teksten laten er geen misverstand over bestaan, dat onder de term neoliberalisme inderdaad de ideologie wordt verstaan die binnen het netwerk van de MPS is uitgedacht. Het neoliberalisme weet in de jaren vijftig niet door te breken, mede door de verzuiling. Maar de Nederlandse kranten uit die tijd staan vol met discussies over het neoliberalisme. Het zou een belangrijke, zo niet dominante, stroming blijven binnen de VVD die echter nimmer als zodanig wordt genoemd in de liberale historiografie. Zo liet Mark Rutte een tijdje geleden in Elsevier weten zijn politiek te baseren op het werk van Hayek.[vi]

2.

De auteurs stellen – in schijnbare contradictie met het eerste punt – dat het neoliberalisme wel degelijk bestaan heeft in de periode vlak na de Tweede Wereldoorlog. Het zou echter een wezenlijk ander gedachtegoed zijn, dan wat we vandaag de dag onder neoliberalisme verstaan. Dat is betwistbaar.

Het neoliberalisme is vanaf het begin af aan een verzamelterm waarbinnen drie voornaamste stromingen kunnen worden onderscheiden: de Oostenrijkse School (o.a. Mises, Machlup, Hayek), de Duitse ordoliberale school (o.a. Eucken, Röpke, Müller-Armack, Erhard, Rüstow), en de Amerikaanse Chicago School (o.a. Friedman, Stiegler, Knight, Director). Deze stromingen verschillen van gedachten wat betreft de mate van overheidsingrijpen (het ordoliberalisme legt meer nadruk op de sterke staat) en epistemologie (de Chicago School is positivistisch, de andere twee meer theoretiserend). Ze vinden elkaar in een negatieve positionering ten opzichte van laisser faire en klassiek-liberalisme enerzijds en het keynesianisme en centrale planning anderzijds. De basale these van het neoliberalisme is dat de bestaansvoorwaarden voor de vrije markt gerealiseerd moeten worden door overheidsingrijpen. Of daar een grote of juist een kleine overheid voor nodig is, en wat precies het domein van overheidsingrijpen is, daar verschillen de meningen over.

De bestaande verwarring over het neoliberalisme is gerelateerd aan het feit dat de Chicago School zeer dominant wordt in het MPS-netwerk vanaf de jaren zestig. Daardoor wordt het neoliberalisme vaak gelijkgesteld met de Amerikaanse variant daarvan, gekenmerkt door een fel anti-étatisme. In de V.S. gebruikt men de term neoliberalisme echter bijna niet, omdat het woord ‘liberal’ sinds de New Deal met linkse overheidsinterventie wordt geassocieerd. In de V.S. spreekt men eerder van conservatism of libertarianism als het over vrijemarktdenken gaat. En alhoewel het neoliberalisme bovenal ontwikkeld is als een economische politiek, komt de term neoliberalisme in de economische wetenschap nauwelijks terug. Neoliberale aannames worden onder de noemer van monetarisme, neoklassieke economie, public choice of supply-side economics besproken. Een bijkomende reden voor onduidelijkheid is dat de Europese neoliberale intellectuelen vanaf de jaren zestig besluiten om zich niet meer neoliberaal te noemen, omdat zij ondervonden dat de term vaak tegen hen werd gebruikt. Sindsdien – en zeker na de staatsgreep van Pinochet in Chili, waar Friedman en Hayek zich expliciet mee hebben geassocieerd – heeft de term een eenduidig negatieve betekenis gekregen. Sommigen stellen dat dit een gegronde reden is om de term neoliberalisme niet meer te gebruiken. Anderen wijzen op de overduidelijke lijnen van continuïteit met het gedachtegoed dat stormenderhand de politiek veroverde in de jaren tachtig en negentig. Dat zou juist weer voor het gebruik van de term pleiten.

De truc die de auteurs proberen uit te halen, is het neoliberalisme uit de jaren vijftig te reduceren tot “het overwegend Duitse neoliberalisme”. Vervolgens worden de contrasten met de andere substromingen kunstmatig dik aangezet. Als het Duitse ordoliberalisme een sterke staat bepleitte, dan kan het huidige neoliberalisme toch niet tot eenzelfde ideologie worden gerekend? Maar de auteurs verzuimen te vermelden wat ordoliberalen onder de sterke staat verstaan: een overheid die sterk genoeg is om de vrije markt te verdedigen en de druk van “belangengroepen” te weerstaan die willen dat de overheid ingrijpt in de economie. Deze belangengroepen waren enerzijds kartels en monopolies van bedrijven, maar evenzeer vakbonden en kiezers die aandrongen op sociale rechtvaardigheid en herverdeling. Daar zou de politiek niet naar moeten luisteren. De staatsopvatting van de ordoliberalen is dan ook zeer autoritair en sceptisch ten opzichte van de democratie. De auteurs stellen dat dit gedachtegoed inmiddels buiten beeld is geraakt.

Er zijn vooraanstaande en invloedrijke stemmen, die het met deze interpretatie zeer oneens zijn. Zij stellen dat het ordoliberalisme springlevend is en laten zien dat het veel raakvlakken heeft met wat we vandaag de dag onder neoliberalisme verstaan. De huidige Europese Unie zou volgens dit perspectief gegrond zijn in de ordoliberale principes van Walter Eucken: de vrije markt gewaarborgd en geïmplementeerd door een autoritaire staat. Dit programma van een ordoliberaal Europa, zo blijkt, heeft veel overeenkomsten met hedendaags neoliberalisme (vrijhandel, liberalisering, flexibilisering en deregulering):

In een beschouwing over het Europa van de toekomst zal Euckens idee van vrijheid in zekerheid dus centraal dienen te staan. In de Europese praktijk is dit vrijheidsidee uitgewerkt in de Vier Vrijheden van de Interne Markt: het vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal. […] Hieraan te mogen meewerken is een voorrecht, maar ook een enorme uitdaging. […] De Europese Commissie en de Raad hebben deze uitdaging onderkend en erop gereageerd met een ambitieus programma van deregulering en flexibilisering, zoals opgesomd in de slotverklaring van de top van Lissabon van maart van dit jaar. Wanneer het complete pakket voorgestelde maatregelen van Lissabon kan worden ingevoerd, zou dit een enorme vooruitgang betekenen in de richting van een op ordoliberale leest geschoeid Europa.[vii]

Het is de stem van de toenmalige Eurocommissaris Frits Bolkestein, voormalig leider van de VVD en tot voor kort voorzitter van het curatorium van de Teldersstichting, het wetenschappelijk bureau van de VVD. Volgens de eigen geschriften van de Teldersstichting – waar het ordoliberalisme als een vorm van neoliberalisme wordt gedefinieerd – is Bolkestein een neoliberaal. Deze identificatie van de EU met het ordoliberalisme is geen eenmalig incident. De academische literatuur staat er vol mee. En Bolkestein is niet de enige vooraanstaande figuur die Europese instituties met het ordoliberalisme associeert. Hier Mario Draghi, president van de Europese Centrale Bank:

In this context, it is worth recalling that the monetary constitution of the ECB is firmly grounded in the principles of ‘ordoliberalism’, particularly two of its central tenets: first, a clear separation of power and objectives between authorities; and second, adherence to the principles of an open market economy with free competition, favouring an efficient allocation of resources.[viii]

Hoe is het mogelijk dat de auteurs van het VVD-boekje het ordoliberalisme voor dood verklaren, als de voormalige voorzitter van hun eigen curatorium daarvan een der voornaamste vertegenwoordigers blijkt te zijn? Tenzij er sprake is van een merkwaardig gebrek aan communicatie binnen de Teldersstichting, heeft het er alle schijn van dat dit boekje is geschreven met het doel om te verhullen, eerder dan bloot te leggen. Het is moeilijk te geloven dat de auteurs zoveel literatuur hebben kunnen doorspitten, zonder op citaten van zelfbenoemde neoliberalen te stuiten of op een definitie van het neoliberalisme, waarvan de afwezigheid telkens wordt benadrukt.

3.

Verder is het verdraaid lastig om de stellingen van de auteurs naar waarde te schatten, vanwege een opvallend gebrek aan consistentie. Soms is de geboden informatie incorrect, vaker is het probleem dat de auteurs zichzelf tegenspreken. Het ene moment stelt men, aan de hand van Jelle Zijlstra, dat het neoliberalisme uit de jaren vijftig nauwelijks te onderscheiden is van het socialisme (p20). Het volgende moment blijken dezelfde neoliberalen felle tegenstanders van herverdeling en de verzorgingsstaat (p33). Het ene moment is “de breuk met het laissez faire” een “van de weinige onderscheidende kenmerken van de neoliberalen” (p28), waarbij de felle kritiek van Hayek op laissez faire liberalen wordt aangehaald (p31). Het volgende moment wordt “elke verwantschap tussen het liberalisme en laissez faire” ontkend (p32). Het ene moment wordt gesteld dat denkers enkel “door tegenstanders tot neoliberaal worden bestempeld” (p16). Het volgende moment lezen we dat Friedman “de term ‘neoliberalisme’ gebruikte, om zijn eigen denkbeelden te duiden” (p26). De lezer moet hier concluderen dat Friedman zijn eigen tegenstander is geweest. Op eenzelfde pagina wordt terecht beweerd dat Hayek en het ordoliberalisme een belangrijke invloed uitoefende op het Thatcherisme, om enige zinnen later vast te stellen dat het Thatcherisme niet uit Hayek en het ordoliberalisme maar uit “een respectabele nationale liberale traditie” putte (p35). Drie pagina’s later wordt de beroemde scene beschreven waarin Thatcher met een boek van Hayek op tafel slaat en roept: “this is what we believe in” (p38). Niet voor niets wordt het Thatcherisme beschreven als “The Free Economy and the Strong State”, naar de beroemde slagzin van de ordoliberalen.

En dan hebben we het nog niet gehad over ongefundeerde claims. “Politieke utopieën vormen volgens Hayek een bedreiging voor de menselijke vrijheid”, zo lezen we (p45-46). Alsof het niet algemeen bekend is dat Hayek heeft opgeroepen tot een liberaal Utopia:

What we lack is a liberal Utopia, a program which seems neither a mere defense of things as they are nor a diluted kind of socialism, but a truly liberal radicalism which does not spare the susceptibilities of the mighty (including the trade unions), which is not too severely practical, and which does not confine itself to what appears today as politically possible.[ix]

Er wordt zo in het boekje een grote verscheidenheid aan interessant materiaal bij elkaar gebracht, alleen weten de auteurs daar geen overtuigend en consistent verhaal bij te vertellen. De publicatie, aangekondigd als “een poging om de mist te verdrijven die rond het begrip ‘neoliberalisme’ hangt”, kan nog het beste beschreven worden als een poging tot mistvorming.

4.

De oplossing die de auteurs aandragen voor het definitieprobleem is dan ook weinig verhelderend. Het neoliberalisme, zo luidt de conclusie van de auteurs, dat is niets anders dan een vernieuwing van het liberalisme, en de verdediging van klassiek-liberale waarden tegen links en rechts totalitarisme. Dit is om twee redenen een onbevredigende oplossing.

Allereerst, het neoliberalisme is een rechtse variant van het liberalisme of beter gezegd een conservatief-liberalisme, dat naar eigen zeggen het progressief-liberalisme van Keynes en Beveridge (grondlegger van de Britse verzorgingsstaat) als haar voornaamste vijand ziet. Dit met het idee dat elke vorm van centrale planning en herverdeling – dus ook de sociaaldemocratie en de verzorgingsstaat – een hellend vlak naar het totalitarisme is. Dat is de basale these van Hayek in “The road to serfdom”. Progressief-liberalen als J.S. Mill zijn volgens Hayek geen liberalen omdat ze gelijkheid boven vrijheid (van de markt) stellen. Dit hellend vlak argument en de reductie van het liberalisme tot haar rechterflank moet verworpen worden. Het neoliberalisme is geen vernieuwing van het liberalisme als zodanig. Het is een specifieke – rechtse – variant daarvan.

Ten tweede is het beroep op klassiek-liberalisme weinig bevredigend. Friedman, Hayek, Röpke, Thatcher en Reagan worden in de conclusie van het boekje gekenmerkt als verdedigers van klassiek-liberale waarden. Het probleem met deze definitie is dat klassiek-liberalisme in de economische theorie wordt gezien als inherent verbonden met laisser faire. Het vernieuwende aspect van het neoliberalisme, de reden voor het voorvoegsel “neo-“, is juist de breuk met laisser faire en de nadruk op overheidsinterventie om de vrije markt te borgen en te realiseren. Deze vernieuwing wordt zo ontkend.

Klassiek-liberalisme, zo lezen we, dat draait volgens Reagan om de volgende vraag (p42): “Is government working to liberate and empower the individual? Is it creating incentives for people to produce, save, invest, and profit from legitimate risk and honest toil?” Let wel, dit is geen beroep op laisser faire of een terugtredende overheid. Reagan wil een overheid die actief intervenieert om marktwerking te creëren. Reagan geeft daarmee het begrip klassiek-liberalisme eenzelfde inhoud als het neoliberalisme, met haar nadruk op de maakbaarheid van de vrije markt via overheidsinterventie. Ook de Mont Pèlerin Society noemt zichzelf tegenwoordig klassiek-liberaal. En ook de auteurs van het boekje blijken zichzelf als klassiek-liberalen te identificeren. Het zijn echter wel tegenstanders van laisser faire. Dat geeft te denken.

Hier is een citaat van Hayek van op zijn plaats:

The most effective way of making people accept the validity of the values they are to serve is to persuade them that they are really the same as those they have always held, but which were not properly understood or recognized before. And the most efficient technique to this end is to use the old words but change their meaning. [x]

5.

Laat ik afsluiten met de volgende opmerking. Wat de auteurs verder ook stellen, we moeten ze dit punt gunnen: het etiket neoliberalisme wordt door critici veel te vaak op oppervlakkige wijze gebruikt. Door Frank Ankersmit, die op de landelijke opiniepagina’s zonder blikken of blozen vermeldt dat hij zijn neoliberalismedefinitie van wikipedia haalt. Door de SP, die een in continentaal Europa uitgedachte ideologie karakteriseert als wezensvreemd aan de Europese cultuur. Door Maarten van Rossem, die het neoliberalisme op een lijn stelt met klassiek-liberalisme en Amerikanisering. En door Hans Achterhuis, die een randfiguur als Ayn Rand tot epicentrum van het neoliberalisme opwaardeert. De provocatie van de zijde van de VVD biedt zo een onbedoelde aanleiding om de analyse van het neoliberalisme eens een keer serieus ter hand te nemen.

Deze weerlegging is op 9 september gepubliceerd op de website van de Wiarda Beckman Stichting.

Noten:

[i] Hayek geciteerd in B. Walpen (2004) Der Plan, das Planen zu Beenden. Amsterdam: proefschrift UvA, p48.

[ii] G. Nash (2006 [1976]) The Conservative Intellectual Movement in America since 1945. Wilmington: Basic Books, p.35

[iii] M. Friedman (1952) Het Neoliberalisme en zijn vooruitzichten. Comité voor Ordeningsvraagstukken, p.6.

[iv] B. Walpen (2004) Der Plan, das Planen zu Beenden. Amsterdam: proefschrift UvA, p48.

[v] P.J. Oud, ‘Socialistische vrijheid is gelijk aan die van het onmondige kind in de hoede van een welmenende vader’. In: Vrijheid en Democratie nr. 208, 3 mei 1952, p.6.

[vi] Zie: http://www.vn.nl/Archief/Politiek/Artikel-Politiek/Wat-bezielt-Mark-Rutte.htm

[vii] http://europa.eu/rapid/press-release_SPEECH-00-260_nl.htm

[viii] http://www.ecb.europa.eu/press/key/date/2013/html/sp130618.en.html

[ix] Friedrich Hayek (2010[1949]) The Road to Serfdom, with The Intellectuals and Socialism. Londen: IEA, p.128.

[x] Friedrich Hayek (2010[1949]) The Road to Serfdom, with The Intellectuals and Socialism. Londen: IEA, p.55.