Kort geleden schreef ik een artikel over het conservatieve karakter van de participatiesamenleving. Naar aanleiding daarvan ontstond een discussie over het werk van publicist en GL-senator Jos van der Lans. Hij schreef samen met PvdA-wethouder Pieter Hilhorst het boek Sociaal doe-het-zelven, en is een van de belangrijkste stemmen in het debat over de participatiesamenleving.
Mijn argument is dat de term participatiesamenleving door de overheid gebruikt wordt om een dubbele ontwikkeling te beschrijven: de kleinschalige groei van zelforganisatie onder de bevolking, en een grootschalige bezuiniging en decentralisering van sociaal beleid door de landelijke overheid. De eerste ontwikkeling wordt feitelijk gebruikt als een soort alibi om de tweede mee te legitimeren. Zoals Rutte onlangs stelde: “Eerst is er de verandering in de samenleving en bij mensen, dus de mogelijkheden en de behoefte om meer zelf te doen. En het beleid richt zich daarnaar. In die volgorde.”
Nu zijn Jos van der Lans en Pieter Hilhorst zich er goed van bewust dat hun ideeën door politici misbruikt kunnen worden om een kille bezuinigingsagenda door te voeren. Zij hebben zich recent dan ook in die trant uitgelaten:
“Het kabinet-Rutte houdt ons voor dat de participatiesamenleving in de plaats komt van de verzorgingsstaat. Het is minder overheid en meer eigen verantwoordelijkheid van burgers. Het is minder professionele zorg en meer zorg door de buren/familie/netwerk. Premier Rutte reduceert het probleem tot een zwart-witkeuze vóór of tegen de verzorgingsstaat, een of/of-formule. Dat is nu precies waar het niet om gaat. Actieve betrokkenheid van burgers leidt tot een andere verzorgingsstaat, maar mag onder geen beding een alibi zijn voor een afbraak daarvan.”
De vraag is echter of de ideeën van Jos van der Lans daadwerkelijk misbruikt zijn. Of dat er iets mis is met die ideeën, waardoor ze feitelijk hebben geholpen de geesten rijp te maken voor de huidige bezuinigingsagenda. Het probleem is namelijk dat Jos van der Lans een zeer onkritische houding heeft ten opzichte van de Big Society en het Britse conservatisme, waarop de participatiesamenleving geïnspireerd is. Hier spreekt hij zich bijvoorbeeld onomwonden uit voor het conservatisme van Phillip Blond:
“Het aantrekkelijke van het denken van Phillip Blond is dat hij linkse en rechtse kritiek bij elkaar brengt. Kritiek op het marktdenken, kritiek op de bureaucratische staat, kritiek op de cultuur van individualisering, kritiek op het consumptiemaatschappij (sic), kritiek op het hedonisme, kritiek op de afzijdigheid en onverschilligheid, in zijn betoog valt het allemaal op zijn plaats, waardoor hij zowel linkse als rechtse denkers met zijn analyse aanspreekt.
Het was dan ook niet verwonderlijk dat voormalig SP-voorman Jan Marijnissen, aan wie tijdens de Balie-bijeenkomst de eer was toebedeeld om op Blonds betoog te reageren, eigenlijk moest erkennen dat hij het in alles met hem eens was. Op een punt na: de rol van de staat. Blond benadrukt de vernietigende kracht van de staat, Marijnissen hecht vast te houden aan de beschermende kracht van de overheid, de staat als schild tegen de armoede, als scheidsrechter tegen onrecht als instrument tot verandering.
Dat ene punt is natuurlijk wel cruciaal. Phillip Blond reanimeert de ‘society’ door de krachten die de vitaliteit van de samenleving teniet doen, de staat en de markt, terug te dringen. Marijnissen reageert daarop met een klassiek linkse reflex: hij wil wel de markt beteugelen, maar niet de rol van de staat verminderen. Dat is jammer, want daarmee ontloopt hij in feite het debat.”
Allereerst is het nog maar helemaal de vraag of Phillip Blond rechtse en linkse kritiek bij elkaar brengt. Ja, dat is de manier waarop Blond zelf zijn ideeën aan de man brengt, maar in de Britse media wordt hij gezien als de philosopher king van de Britse Conservatives, het is een klassiek conservatief verhaal waarin de emancipatiegedachte vrijwel geheel afwezig is. Ten tweede zien we dat Jos van der Lans geheel onkritisch het idee van Blond overneemt, dat de staat een vernietigende kracht is. Of in Van der Lans eigen woorden: een kracht die de vitaliteit van de samenleving teniet doet. Dit is natuurlijk een zeer gevaarlijke simplificatie. In werkelijkheid is de staat een complex fenomeen, de neerslag van een historische strijd tussen linkse en rechtse krachten, waar zowel emancipatoire als repressieve aspecten te vinden zijn. De staat bevordert de vrijheid van burgers en perkt die tegelijkertijd ook in. De overheid is niet inherent een vernietigende kracht, noch is deze inherent goed, zoals de SP soms lijkt aan te houden. De staat is de belangrijkste focus geweest van talloze zelfgeorganiseerde emancipatiebewegingen: de vrouwenbeweging, de patiëntenbeweging, de arbeidersbeweging, de milieubeweging… zelfs de kraakbeweging eiste sociale woningbouw van de overheid. De dichotomie die Van der Lans in zijn eigen werk schetst tussen spontane zelforganisatie van onderop en de logge bureaucratische systeemwereld van de overheid, is daarom bedrieglijk en problematisch. Deze simplistische tegenstelling is nog immer aanwezig in de kern van zijn denken. Wat volgt is een deel uit de conclusie van zijn boek, Sociaal doe-het-zelven, waarin hij ingaat op de kritiek van Justus Uitermark op zijn werk. De kritiek is dat kwetsbare groepen niet meekomen in de zelforganisaties die Jos van der Lans promoot:
“Ondanks de toegenomen rijkdom aan sociale voorzieningen is er volop reden om aan te nemen dat de segregatie tussen kwetsbaren en niet-kwetsbaren in onze samenleving de afgelopen decennia bepaald niet kleiner is geworden. Kwetsbaren raken steeds meer opgesloten in hun kleine wereld die de aansluiting mist met de wereld van succes, vergaderen, praten, witte wijn en zelfredzaamheid. Natuurlijke verbindingen ontbreken. Ooit bracht de verzuiling allerlei verbindende burgers op de been die via woningcorporaties, scholen, kerken, verenigingen, vakbonden, ja zelfs politieke partijen mensen van verschillende standen met elkaar in contact wist te brengen. Die oude verbanden zijn verdwenen. Moderne burgers sluiten zich op in uitdijende cirkels van meer of minder bekenden en organiseren daarmee onbewust en ongewild een informele vorm van apartheid, want in de netwerken van de succesvollen komen alleen bij hoge uitzondering mensen voor wie het alledaagse bestaan een vorm van overleven is.
Van oudsher waren professionals van de publieke sector vaak ook een soort verbindingsfunctionarissen tussen kansarm/kwetsbaar en kansrijk/succesvol geworden, tussen de wereld van zien te overleven en de wereld van meetellen en meedoen. Maar de tragiek is dat veel van de instellingen waarin zij werkzaam zijn zich hebben opgesloten in een systeemwereld, bureaucratisch georganiseerd zijn, zich vooral moeten richten op procedures en verslaglegging, pas in beweging komen bij problemen en er steeds minder in slagen om een duurzame vertrouwensband aan te gaan.
Juist in deze lacune voorzien veel sociaal doe-het-zelf-initiatieven. Zij mobiliseren buiten de gevestigde professionele orde om de in onze samenleving rijkelijk aanwezige sociale energie. Het brengt mensen bij elkaar, of dat nu in achterstandswijken is of in de vorm van buddy’s, mentorschappen, coaches of in trusts, bewonersondernemingen of burgerinitiatieven. Zij maken dwarsverbanden mogelijk die de institutionele orde op eigen kracht niet meer voor elkaar kan krijgen. Zij proberen op een moderne wijze inhoud te geven aan wat na het verschrompelen van de verzuiling verloren is gegaan en wat de professionals van de verzorgingsstaat niet hebben kunnen opvangen. De kunst is nu om de institutionele orde daar dienstbaar aan te maken, zoals de jeugdzorg de afgelopen tien jaar zich ook steeds dienstbaarder is gaan opstellen ten opzichte van de plannen die uit Eigen Kracht-conferenties voortkwamen.
Om deze groeiende beweging van het sociaal doe-het-zelven voor de voeten te werpen dat kwetsbaren daarin niet mee kunnen en dat hun initiatieven eerder de ongelijkheid zullen vergroten is daarom een vreemd verwijt. Moet het daarom maar niet gebeuren? Moet de overheid het dan maar doen? Moet het blijven zoals het was? (Maar dan met bezuinigingen ter grootte van miljarden?) Het is niet alleen een institutionele onderschatting van wat mensen wél kunnen, het getuigt bovendien van een vorm van modern cultuurpessimisme, dat zich in tegenstelling tot het oude cultuurpessimisme niet baseert op de gedachte dat de moderniteit alleen maar achteruitgang heeft gebracht (vroeger was het beter, daarom moeten we ophouden met veranderen), maar dat de toekomst niet langer vooruitgang brengt (morgen wordt het slechter, daarom moeten we het bestaande behouden). Daardoor is de verdediging van de institutionele orde uit naam van de kwetsbaren een sterk conserverende kracht geworden; het wil niet zien waar het mis gaat en het biedt geen toekomstperspectief. Het beschermt gangbare professionele praktijken en de institutionele zekerheden die daar de logge vertaling van zijn geworden. Daar zijn kwetsbare Nederlanders dus niet langer mee gediend. Laat staan mee geholpen.”
Hier zien we verschillende problemen opdoemen.
1) Eerst wordt erkend dat kwetsbaren niet mee kunnen komen in de wereld van zelfredzaamheid en witte wijn. Onderzoek wijst ook uit dit dit een probleem is. Vervolgens wordt droogjes gesteld dat dezelfde zelfredzaamheid of sociaal doe-het-zelven (termen die Van der Lans door elkaar heen gebruikt) hier een oplossing voor kan bieden, zonder enige onderbouwing.
2) De clichématige visie op de staat komt ook hier weer terug: “opgesloten in een systeemwereld, bureaucratisch georganiseerd zijn, zich vooral moeten richten op procedures en verslaglegging”. Dat er iets aan de overheid veranderd kan worden, lijkt niet in dit verhaal te passen. Ruimte voor politiek lijkt beperkt tot zelfhulp van hogeropgeleiden buiten de staat om. Zelforganisaties die geen eisen meer stellen aan de staat maar zich bewegen in een conservatiefliberaal frame van eigen verantwoordelijkheid.
3) In de laatste alinea worden critici van de participatiesamenleving weggezet als mensen die enkel het bestaande willen behouden, die geen alternatief hebben. Dat is een leuke discussietruc. Maar de verdediging van emancipatoire aspecten van het overheidsapparaat is natuurlijk progressief, niet conservatief zoals Jos van der Lans beweert. Het idee dat de toekomst perse vooruitgang brengt is een bijzonder onkritisch en apolitiek fatalisme. Er is wel degelijk een alternatieve toekomst en een andere hervormingsagenda mogelijk. Dan moet er echter wel buiten het kader van de huidige bezuinigingsagenda gedacht worden. Iets wat Jos van der Lans niet graag lijkt te doen. Het is en blijft natuurlijk een beleidsdenker, een staatsdenker die in dienst staat van de overheid, en constructieve oplossingen aandraagt binnen het kader van de huidige politiek. Daar zit ‘m de grootste contradictie, het is de overheid en de bureaucratie zelf die nu op monomane wijze het nut van overheid en bureaucratie in twijfel trekt. De samenleving is daar niet bijzonder bij gediend.