Ware Vrijheid en Repressieve Tolerantie

Afgelopen vrijdag gepresenteerd bij literair café Perdu. Work in progress.

Noties als vrijheid en tolerantie zijn door en door verbonden met de historische identiteit van Amsterdam, een stad die trots ontleent aan haar imago als vrijhaven van culturele en politieke expressie. Onder Cohen was het een van de weinige plekken waar het huidige politieke klimaat van culturele en religieuze polarisatie geen voet aan de grond wist te krijgen. Een stad waar de ‘zachte’ benadering op het gebied van conflictresolutie van kracht bleef, lang nadat deze op nationaal niveau in de ban was gedaan. Tegelijkertijd heeft Amsterdam veel van de geest van vrijheid en rebellie verloren, die de stad beroemd en berucht maakte als magisch centrum in de jaren zestig, als een Oranje Vrijstraat in de jaren zeventig en als krakersbolwerk in de jaren tachtig. De aanstaande kroning zal naar alle waarschijnlijkheid dienen als symbolische bezegeling van dit proces. Vrije ruimtes in de stad zijn geassimileerd, krakers ontruimd. Hoge onroerend goed prijzen, gecombineerd met een overdosis aan regelgeving, gehandhaafd door overenthousiaste inspecteurs, maken initiatieven van onderop zo goed als onmogelijk en vormen een structurele beperking van het stedelijke culturele leven. Nog belangrijker is dat de bevolking van de stad, gezien in termen van haar aspiraties en opvattingen, zich in een meer gedomesticeerde staat lijkt te bevinden dan lange tijd het geval is geweest. Wie een tijd in Londen, Barcelona of Berlijn vertoeft, steden waar de alternatieve levenswandel in hoge mate het straatbeeld bepaalt, verbaast zich bij terugkeer over zoveel culturele eenvormigheid. In deze lezing wil ik argumenteren dat noties van tolerantie en ware vrijheid die ons zijn overgeleverd uit voorbije eeuwen, aan de basis staan van het contradictoire mengsel van vrijheid en conformisme dat de stad vandaag de dag in haar greep houdt. 

Twee vormen van macht, twee vormen van vrijheid

In 1654 hield de Raadspensionaris Johan de Witt een vijf uur durende lezing voor de Staten Generaal, waar hij een tekst declameerde die bekend is geworden als ‘de deductie’. Alhoewel de tekst vandaag de dag weinig bekendheid geniet onder een breder publiek, is het een van de grondteksten van het Nederlandse politieke systeem en een van de meest expliciete verdedigingen van de burgerlijke vrijheden uit zijn tijd. Johan de Witt verkondigde zijn politiek van de ‘Ware Vrijheid’, die erop gericht was om de monarchie uit te sluiten van de macht. Een monarchie die in het Europa van die tijd gezien werd als een heilige, door God gegeven institutie. In plaats van de gecentraliseerde macht van de absolute monarch, stelde Johan de Witt een gedecentraliseerde structuur voor van overleglichamen van regenten. Hij stelde in de deductie:

“Dat de vrijheid beter beschermd wordt door veel goede regenten die daarover volgens de privileges van het land het beheer bevolen is, dan in de handen van één persoon die daarvoor van buiten is gevraagd en voor wie de regenten ter bewaring van de vrijheid altijd zullen moeten waken. Alles wat van deze beginselen afwijkt, en de welvaart van het land op andere grondvesten probeert te zoeken, kan niet anders dan schadelijk en gevaarlijk zijn en zal op de lange termijn de welvaart, vrijheid en privileges van de Verenigde Nederlanden ten onder doen gaan.” 

Deze ware vrijheid betrof bovenal het recht van de regenten om het land te kunnen besturen zonder inmenging van de Stadhouder en de calvinistische kerk. De bevolking was nog immer uitgesloten van elke politieke macht. Opmerkelijk is verder dat het vrijheidsbegrip van De Witt op economische gronden werd gelegitimeerd. Zo verscheen in 1662, acht jaar na de deductie, een geruchtmakend anoniem geschrift onder de titel Interest van Holland ofte gronden van Hollands Welvaeren. Het was geschreven door de welvarende Leidse lakenfabrikant Pieter de la Court… in samenwerking met Johan de Witt – zo werd later vastgesteld. De redenen voor de ongekende economische bloei van de Republiek, zo stelden de auteurs, was gelegen in haar vrijheid. In het geschrift werd gepleit voor volledige godsdienstvrijheid, dit vanwege de noodzaak om buitenlands kapitaal en goedkope arbeidskrachten aan te trekken, het bepleitte economische vrijheid ofwel vrijhandel, en de afschaffing van gesloten corporaties en gilden, het bepleitte de harmonisering van belastingen en handelsverdragen. Dit alles, onder de auspiciën van de republikeinse staatsvorm, waarin de belangen van regenten op natuurlijke wijze – dat wil zeggen op economische wijze – met die van hun onderdanen verstrengeld is. In andere woorden, waar economische belangen het regeringssysteem bepalen.

De ware vrijheid van Johan de Witt was verbonden met het idee van tolerantie, in die tijd begrepen als religieuze tolerantie. Baruch de Spinoza, een naaste kennis van Johan de Witt, werkte dit out in zijn Tractatus Politicus Theologicus uit 1670, waarin het idee van tolerantie verbreedde naar een van de eerste seculiere noties van vrijheid van meningsuiting. Spinoza noemde de stad Amsterdam als het lichtend voorbeeld van de positieve effecten van zijn politieke opvattingen:

“de stad Amsterdam kan ons tot voorbeeld dienen, die tot haar eigen sterke groei en tot bewondering van alle naties de vruchten van deze vrijheid plukt. In deze bloeiende staat en voortreffelijke stad immers leven alle mogelijke mensen van iedere natie en geloofsrichting met de grootste eendracht samen; als ze iemand hun goed willen toevertrouwen, zorgen ze slechts gewaar te worden of hij rijk is of arm en of hij te goeder trouw of met bedrog zaken pleegt te doen; godsdienst of geloof kunnen hun verder niets schelen, omdat die voor de rechter bij zijn toewijzing of afwijzing in een rechtsgeding niets helpen. En geen enkel geloof is zo gehaat, dat zijn aanhangers niet onder de bescherming staan van het openbaar gezag der magistraten, mits ze niemand schade berokkenen, een ieder het zijne geven en eerzaam leven.”

Twee jaar nadat Spinoza deze woorden schreef, in wat bekend zou komen te staan als het rampjaar van 1672, werden Johan de Witt en zijn broer op brute wijze gelyncht door een orangistische menigte, hun lichamen gemutileerd en gedeeltelijk opgegeten. In de jaren erna werden de harten van de broers publiekelijk tentoongesteld door de leiders van de lynchpartij. Willem III van Oranje, die de leiders van met allerlei beloningen overlaadde, nam hierop de macht over en centraliseerde de besluitvorming rond zijn persoon. Het is, naast de terechtstelling van Johan van Oldenbarnevelt door Maurits, het meest dramatische voorbeeld van het soms bittere conflict tussen twee vormen van macht waaruit de Nederlandse politieke cultuur is ontstaan. Aan de ene kant is er de regentenoligarchie. Haar idee van de ware vrijheid behelsde een praktijk van machtsdeling en consensus, dat een vast onderdeel is geworden van de Nederlandse compromiscultuur. Het daaraan verbonden idee van tolerantie is het historische equivalent van wat nu als multiculturalisme bekend staat. Amsterdam belichaamde deze vorm van macht als geen ander. Aan de andere kant vinden we de notie van vrijheid verbonden aan het monarchische figuur van de Stadhouder, de gecentraliseerde macht van een militair heerser met veel steun onder het volk. De Stadhouder was gelieerd aan de calvinistische kerk, die een einde wilde aan religieuze tolerantie met als doel de bevolking met dwang te assimileren in de calvinistische gemeenschap. In deze twee vormen van macht, (in filosofische termen een geval van Spinoza versus Hobbes) kunnen we de contouren van de huidige oppositie herkennen tussen liberaal multiculturalisme en de rechtsconservatieve politiek van culturele assimilatie. Het maakt ook duidelijk dat Amsterdam haar zogezegd softe benadering op het gebied van integratie, alhoewel recentelijk in het gedrang, diepe historische origines heeft in politieke cultuur van de stad.

De beperkingen van de ware vrijheid

Het idee van de ware vrijheid heeft haar eigen machtsdynamiek, en is op paradoxale wijze, afhankelijk van een hoger niveau van conformisme dan het centralistische model waar het zich tegen teweer stelde. De strategie van een gecentraliseerde macht ten opzichte van de politieke oppositie, is intolerantie: ofwel haar marginalisering en uitsluiting van de publieke sfeer. Het consensusmodel daarentegen draait om tolerantie: de insluiting en recuperatie van oppositionele tendensen.

De hedendaagse tolerantie als bestuurlijke techniek, zo stelt de Amerikaanse filosofe Wendy Brown, bouwt voort op de oude religieuze tolerantie. Religieuze tolerantie werd beargumenteerd met een beroep op een persoonlijke gewetensvrijheid, en een gebod de eigen levensovertuiging te beperken tot de private sfeer en elke wereldlijke pretentie op te geven. Religieuze tolerantie betekent niet gelijkheid: er is een staatskerk die een duidelijke voorkeur heeft. Enkel de afwijkende geloven worden in vrijheid gelaten, zolang deze op zichzelf blijven. Tot in de huidige tijd betreft tolerantie een toekenning van individuele vrijheid vanuit een maatgevende meerderheid aan een normafwijkende minderheid. Deze minderheid heeft geen recht op haar vrijheid, zij wordt getolereerd, tenminste zolang zij haar eigen minderheidspositie accepteert. Een dergelijke vorm van tolerantie zo stelt Brown, heeft in de huidige tijd een sterk depolitiserend effect: conflicten worden vermeden zonder dat er sprake is van werkelijke gelijkheid en acceptatie van menselijke verscheidenheid.

Deze depolitiserende kwaliteit is tevens in Nederland te bemerken. Vertegenwoordigers van de oppositie worden uitgenodigd aan de onderhandelingstafel waar, in ruil voor politieke invloed en financiële middelen, zij worden gevraagd om een positie van verantwoordelijkheid in te nemen ten aanzien van de macht. De vertegenwoordigers worden uitgenodigd om mee te denken. In Nederland heeft dit geleid tot de wijdverspreide institutionalisering van oppositiebewegingen en de alternatieve cultuur; van de milieubeweging tot de vakbond, van het feminisme tot de kraakbeweging, van de coffeeshops tot de broedplaatsen en de ooit gekraakte en inmiddels publiek gesubsidieerde concertzalen als Paradiso en de Melkweg.

Herbert Marcuse beschreef deze praktijk eens als ‘repressive tolerantie’: “het is de bevolking die de regering tolereert, die op haar beurt de oppositie tolereert, binnen het raamwerk dat vastgesteld is door de gevestigde autoriteiten.” Marcuse construeerde zijn argument op het voorbeeld van de kunstwereld, hij citeerde Baudelaire over de ‘destructieve tolerantie’ van de kunstmarkt. Baudelaire had het over een ‘vriendelijke afgrond’ waarin de radicale impact van kunst, kunst als manier om de status quo te bevragen en te ondermijnen, werd opgeslokt en in harde valuta omgezet.

(Hier loopt de parallel met de aloude religieuze tolerantie, normafwijkende kunst wordt getolereerd, zolang deze zich geen wereldlijke pretenties aanmeet.)

Onder een gecentraliseerde en intolerante macht, is het regelsysteem zo onflexibel en onwerkbaar dat de bevolking in het alledaagse leven vaak de regels overtreedt. Als een gevolg hiervan hecht men weinig geloof in de regels als zodanig, alleen maar in de macht die erachter schuilgaat. In het consensusmodel wordt het regelsysteem continu opnieuw onderhandeld, waardoor het een betere pasvorm heeft, waardoor regels als zodanig minder ter discussie gesteld worden. Een voorbeeld van deze dynamiek is de tolerantie van soft drugs in Nederland: het belangrijkste argument is altijd geweest dat het makkelijker is voor de overheid om drugsgebruik te controleren. Over het algemeen wanneer het aankomt op de vrijheden waar Amsterdam beroemd voor is, vindt er altijd een dergelijke uitruil plaats. Het broedplaatsenbeleid, opgezet door het stadsbestuur om kraakpanden te kopen en te legaliseren, leidde tot de regulering van de Amsterdamse culturele underground, waar benchmarks en administratieve verplichtingen bij kwamen kijken, het tegenovergestelde van wat een underground cultuur inhoudt. Het is nu moeilijk om enige ruimte te vinden in Amsterdam die niet gereguleerd is of gecontroleerd is door het regelsysteem.

Nu is over het algemeen een gecentraliseerde macht repressiever en regressiever als het aankomt op politieke en culturele vrijheden. Het argument hier is niet dat een absolutistisch regime op een of andere manier te prefereren is. Het gaat er meer om de paradoxale aard van het Nederlandse consensus model te begrijpen, die politieke oppositie tolereert door het in te sluiten en te neutraliseren. Het ligt aan de basis van het specifieke Amsterdamse mengsel van tolerantie en overregulering, van vrijheid en conformisme. Spinoza stelde op beroemde wijze dat onder een absolutistisch regime de heerser enkel de tong, en niet de geest van zijn onderdanen kan bepalen. In het huidige consensusmodel, dat met klem ons uitnodigt om mee te denken, lijkt het omgekeerde het geval.