Het blijft een vreemde metafoor. De PvdA zou onder Kok haar ideologische veren hebben afgeschud. Verborgen in deze beeldspraak is de impliciete aanname dat ideologische veren slechts een decoratief element zijn. Dat partijen het geheel zonder ideologie afkunnen. Dat er een buiten-ideologische ruimte is, vanwaar een neutrale politiek bedreven kan worden. Of om door te gaan op de metafoor: dat de PvdA van nature een grondgebonden wezen is, geen vogel die noodzakelijkerwijs behoefte heeft aan veren om te kunnen vliegen, een politieke horizon tegemoet.
Het populaire idee dat onder Spekman en Samsom de ideologische veren weer zijn opgeplakt, roept dan ook gelijk de nodige scepsis op. Opgeplakte veren, dat klinkt niet als een solide constructie. De andere, vreemd genoeg even populaire lezing, is dat de PvdA nog steeds het aanzien heeft van een geplukte kip: het is een pragmatische partij zonder inspiratie, zonder visie, zonder ideologie.
Er mankeert iets aan beide perspectieven. Ze zijn gebaseerd op een misleidende dichotomie: dat de PvdA óf sociaaldemocratisch, óf geheel postideologisch is. Er is echter nog een andere optie. Die houdt in dat de PvdA sinds de jaren negentig geen sociaaldemocratische partij meer is, maar een principieel centristische partij die haar ideologie op flexibele wijze samenstelt uit verschillende elementen. Net zoals de Democraten dat doen in de V.S. en de Labour partij in Groot-Brittanië. De premissen van deze centristische koers worden in het publieke debat echter nauwelijks onderkend, wat een beter begrip van het functioneren van de Nederlands politiek heeft verhinderd.
De politiek van het mindere kwaad
Er is een interessante parallel te trekken tussen de Amerikaanse en de Nederlandse verkiezingen van 2012. Beide kenden kandidaten wiens voornamelijke kracht eruit bestond dat zij niet hun tegenstander waren. De overwinning van het tegengestelde kamp werd geschetst in inktzwarte, apocalyptische tinten. Volgens filmheld Chuck Norris zou duizend jaar duisternis invallen na de verkiezing van Obama. In het Democratische kamp beloofde men een terugkeer naar het stenen tijdperk als Romney zou winnen. Eenzelfde polariserende tendens was in Nederland te bemerken. De VVD liet weten dat we onder sociaaldemocratische leiding zouden afglijden naar een noordelijke variant van Griekenland. De PvdA voerde campagne als antigif voor ‘rechts rotbeleid’ van de VVD.
Deze verbetenheid van de campagnes is opmerkelijk. Op het terrein van concreet gevoerd beleid verschillen de partijen veel minder van elkaar dan de retoriek doet verwachten. Waar komt dat door? Het is in ieder geval niet de rechterzijde die een beweging naar het midden heeft gemaakt. Daar is men juist een scherpere koers gaan varen. Het partijestablishment wordt er al tijden onder vuur genomen door critici met radicale agenda’s: de Tea Party in de VS, Wilders in Nederland. De oorzaak lijkt vooral te liggen bij de progressieve zijde, waar men sterk naar rechts is opgeschoven en elk geloof in de verwerkelijking van een progressieve agenda lijkt te hebben opgegeven.
Dat klinkt enigszins cru, maar u herinnert zich vast nog wel het enthousiasme rond de Amerikaanse verkiezingen van 2008. Toentertijd betekende een stem voor Obama onder meer een stem voor de inperking van de lobbies in Washington, voor het terugdringen van de burgerrechtenschendingen onder Bush, voor het reguleren van de financiële sector en het bestrijden van de oplopende sociale ongelijkheid. Terugkijkend is daar allemaal weinig van terecht gekomen, ondanks een comfortabele Democratische meerderheid in het Congres bij aanvang van de termijn. In 2012 zijn de ambities beduidend bescheidener: een stem voor Obama is een stem tegen Romney. De politiek van hoop en verandering waarmee Obama het Witte Huis veroverde, is ingeruild voor een politiek van het mindere kwaad. Enkel het vooruitzicht van een groter kwaad lijkt de plaats in te kunnen nemen van het getemperde enthousiasme. Met een vriend als Obama, zo is de cynische observatie van progressieve critici, heb je vijanden nodig om nog enigszins het idee van vriendschap overeind te houden.
Bij de PvdA is het niet veel anders. De sociaaldemocratische visie op de crisis, gebaseerd op het dictum van Keynes – the boom, not the slump, is the time for austerity – is verlaten. Eerdere kritiek over het ‘kapot bezuinigen van de economie’ heeft men stilletjes ingeslikt, net nu de economische cijfers de relevantie van dat statement alleen maar verder lijken te onderstrepen. Van een daadwerkelijke agenda van sociale transformatie rest enkel de belofte om de scherpste kantjes van de agenda van de tegenstander af te vijlen. Wat Bart Tromp in de jaren negentig de kern van de sociaaldemocratische agenda noemde: versterking van het publieke domein, en instandhouding van een brede verzorgingsstaat (ook al zou dat ingrepen vergen), lijkt geheel uit het gezichtsveld verdwenen. In plaats van de voorgehouden sociaaldemocratische reveille zien we een blauw kabinet met rode franjes. Hoe dit contrast tussen inzet en uitkomst te verklaren?
Sommigen zullen de PvdA ervan beschuldigen dat zij haar principes heeft verkwanseld. Dat de partij, in de woorden van Marcel van Dam, haar ziel heeft verkocht aan de duivel, het neoliberalisme. Enigszins narrend zou je kunnen stellen, dat dit juist de hele raison d’être is van de formule van het mindere kwaad: dat een Faustiaans bewind nog altijd te prefereren is boven dat van Mephisto zelf. Als we de PvdA benaderen vanuit een dergelijk Faustiaans motief, zien we echter iets veel fundamentelers over het hoofd. Net als de Democratische partij in de Verenigde Staten en de Labour partij in Groot Brittannië, heeft de PvdA zich in de jaren negentig bekeerd tot een principieel centristische politiek. Bij de PvdA komt het nog het mooiste tot uiting in de nieuwe partijslogan: van een affirmatieve politiek – Sterk & Sociaal – naar een relatieve politiek – Sterker & Socialer. Waarbij de PvdA zich niet meer presenteert als links, enkel als minder rechts dan rechts. Kortom, de PvdA is trouw gebleven aan de revolutie van de Derde Weg, die een politiek voorbij links en rechts beloofde.
De preek van Asscher
Een goed voorbeeld van dit type politiek is de destijds gehypte en inmiddels al bijna weer vergeten toespraak van Lodewijk Asscher, van 28 oktober 2012. Het was de zogenaamde Preek van de Leek, gehouden op een vrij belangrijk moment, vlak voor de vaststelling van het regeringsakkoord. Niet zonder reden was de zaal afgeladen met journalisten: de verwachting was dat hier een strategische lijn zou worden uitgezet. Asscher stelde niet teleur. Door Vrij Nederland werd de preek prompt uitgeroepen tot de ideologische basis van het nieuwe kabinet. Rest ons de vraag wat deze ideologische basis precies inhoudt.
In het begin van zijn preek stelde Lodewijk Asscher: ‘Ik geloof niet in TINA’. Voor de oningewijden: TINA is een afkorting van There Is No Alternative, een gevleugelde uitspraak van Margaret Thatcher, waarmee zij het neoliberalisme en het marktmechanisme heilig verklaarde. Een geloof waarvan Asscher in zijn preek dus de nodige afstand van neemt. Tot dusverre niets opzienbarends. Je zou kunnen zeggen dat het een soort zuiveringsritueel is: PvdA politici die afstand doen van het neoliberalisme en de Derde Weg, veelal zonder daar iets ferms tegenover te stellen. In sommige gevallen zelfs zonder de moeite te nemen om dat op geloofwaardige wijze te doen. Zo hekelde Wouter Bos vlak voor zijn afscheid het neoliberalisme en de dominantie van het marktdenken. Niet veel later ontpopte hij zich als partner bij KPMG tot een groot voorstander van marktwerking in de zorg.
Bij Lodewijk Asscher is echter iets anders gaande. Het is niet de geloofwaardigheid van zijn positionering, maar de inhoud ervan die de wenkbrauwen in opwaartse beweging brengt. Asscher formuleert namelijk een duidelijk alternatief voor het marktmechanisme, het is alleen afkomstig uit een onverwachte hoek. Zijn preek is een overwegend conservatief pleidooi, waarin op belangrijke punten gebroken wordt met de sociaaldemocratische traditie. De kern van Asschers betoog is te herleiden tot twee elementen die logischerwijs uit elkaar voortvloeien. Het eerste is een herformulering van het solidariteitsbegrip. Het tweede is de aankondiging een terugtredende overheid, waarvan de sociale kosten door de goede werken van de bevolking opgevangen dienen te worden.
Solidariteit is voor Asscher niet langer iets dat verworven moet worden door politieke mobilisatie en dat gewaarborgd moet worden door instituties. Het is bovenal een persoonlijke opgave. Het gaat erom ons te kunnen verplaatsen in de mensen die het minder hebben. Hiermee geeft Asscher een zeer charitatieve invulling aan het idee van solidariteit, waarbij het feitelijk gelijk wordt gesteld met vrijwilligerswerk. ‘Verplaats je in anderen, bekommer je om anderen’, zo preekt Asscher. ‘Wees niet onverschillig en accepteer het onacceptabele niet. Er is altijd een alternatief! Begin nabij, het hoeft niet de armoede in de derde wereld te zijn, het hoeft niet meteen de vrede in het Midden-Oosten te zijn. Ook jouw Lazarus ligt waarschijnlijk gewoon voor je deur, woont naast je, heeft kinderen op de school van jouw kinderen, winkelt in dezelfde supermarkt.’
Big Society en Blue Labour
Het alternatief voor het neoliberalisme van Thatcher waar Asscher mee aan komt zetten, is een pseudochristelijke visie op het zelf-zorgend vermogen van de burger. Dit is een opvallende breuk met de sociaaldemocratische traditie. Volgens de socioloog Cees Schuyt maakt het solidariteitsbegrip de kern uit van de verzorgingsstaat. Bij Lodewijk Asscher is het juist het antwoord op haar verdere desintegratie. De burger moet volgens Asscher niet meer naar de overheid moet kijken, maar zelf dingen onder handen nemen: ‘Wees niet onverschillig. Jij kunt een verschil maken. Doe dat dan ook. Verwacht niet dat een Ander het oplost. Een politicus, een held of een godheid. Je kan niet van de politiek verwachten dat zij alles oplossen. Je verwachtingen zijn dan niet reëel én je houdt ook op je af te vragen welke rol je zelf kunt spelen.’
De reden die Asscher hiervoor aandraagt is dat de verzorgingsstaat verder ingekrompen moet worden. De periode van eindeloze groei van de verzorgingsstaat is afgelopen, zo wordt ons vermeld. En passant bekritiseerd Asscher de neiging ‘het bestaande met hand en tand te verdedigen’, en vast te houden aan verworven rechten. Alweer wordt hier afstand genomen van de sociaaldemocratische positie, verwoordt door Nobelprijswinnende prominenten als Paul Krugman, Joseph Stiglitz en zelfs Jeffrey Sachs. Zij stellen dat in een tijd van crisis, de overheid juist extra dient te investeren en sociale voorzieningen in stand moet houden om te zorgen dat de effectieve vraag niet instort en de crisis zich verder verdiept, zoals in Nederland is gebeurd.
De vicepremier kanaliseert hier de ideeën van Maurice Glasman. Dit is niet zo verwonderlijk, Asscher staat bekend als een bewonderaar. Glasman is een Labour baron en een controversieel denker die onder de noemer Blue Labour een eigen variant heeft ontwikkeld op de Big Society formule van de Engelse Conservatieven. Beide Britse partijen grijpen daarbij terug op een christelijk geïnspireerd gemeenschapsdenken. De teneur van deze theorieën is dat zowel de staat als de markt als ordeningsprincipe hun tekortkomingen kennen. Als nieuwe toevoeging wordt nu de gemeenschap naar voren geschoven om de sociale kosten van een terugtredende overheid op te vangen. Burgers moeten zelf initiatief gaan nemen, bibliotheek of buurthuis gaan runnen, voor familie of vrienden zorgen, of het bloemenperk mooi houden, zodat de overheid verder kan snijden in het budget.
Het is een beleid dat in Engeland grote controverse heeft gegenereerd. Door critici wordt het gezien als een cynische truc om verdere bezuinigingen te kunnen verkopen als een vorm van empowerment van het maatschappelijk middenveld. Weer anderen wijzen op de problematische impact van het nieuwe beleid op kansarme groepen en vrouwen, die in toenemende mate de traditionele mantelzorg weer op zich moeten gaan nemen. Het is dit beleid dat nu in Nederland overal naar voren wordt geschoven onder de vrolijke noemer Doe–Democratie. De grootste controverse werd echter veroorzaakt door Maurice Glasman zelf, die de linkse omarming van een conservatief gemeenschapsdenken wat al te ver doorvoerde. Zo heeft Glasman opgeroepen om de Britse grenzen te sluiten en de islamofobe voetbalhooligans van de EDL (English Defence League – felle supporters van Geert Wilders) te betrekken in de partijorganisatie van Labour. Zijn invloedrijke positie als naaste adviseur van Ed Miliband heeft hij sindsdien verloren. Blue Labour is formeel doodverklaard, de ideeën leven voort.
Driehoeksdenken
De derde weg was een synthese tussen de sociaaldemocratie en het neoliberalisme. De voorgestelde koers van Lodewijk Asscher is een nieuwe synthese, waarbij een conservatief gemeenschapsdenken als nieuw ingrediënt aan de eerdere samenstelling wordt toegevoegd. De PvdA smeedt haar ideologie zo samen uit tegengestelde denksystemen, om zo een meta-ideologie te vormen, die in de beste christelijke traditie “in allen alles kan zijn” (Korintiërs 15).
Deze techniek staat internationaal bekend als ‘triangulatie’. De belangrijkste adviseur van Clinton, Dick Morris, introduceerde de term om de strategie voor de herverkiezing van Clinton te beschrijven. Op advies van Morris (nu een commentator voor Fox News) omarmde Clinton cruciale beleidspunten van zijn tegenstanders. Hij verklaarde op beroemde wijze in zijn State of the Union Address uit 1996, dat de tijd van “big government” voorbij was. Triangulatie werkt als volgt: stelt u zich een driehoek voor waarbij de onderste uiteinden de posities van links en rechts voorstellen. Bij triangulatie is het doel om de eigen partij in de bovenste punt van de driehoek te manoeuvreren, om zo boven de partijen uit te stijgen, voorbij links en rechts. Door posities van de tegenstander in de eigen ideologie te verwerken, isoleer je jezelf voor kritiek op deze punten en neem je de tegenstander de wind uit de zeilen. Het is deze strategie – nu bipartisanship geheten – die Obama structureel toepast, en die Labour sinds Blair aanwendt onder de noemer van het radicale midden. Een recent voorbeeld van deze tactiek is de overname van het conservatieve One Nation motto door Ed Miliband.
Het is een vreemde vorm van dialectisch denken, die de PvdA-top compleet heeft geïnternaliseerd. Samsom won er de verkiezingen mee, door zich boven de partijen te plaatsen, het redelijk formulerende alternatief tussen links (SP) en rechts (VVD) in. Samsoms claim to fame – zijn straatcoach avontuur – was gebaseerd op een vergelijkbare strategie. Omarm de rechts-populistische nadruk op de superioriteit van de inzichten van de man op straat ten opzichte van de vervreemde beleidsmakers en sociale wetenschappers, en positioneer jezelf op vernuftige wijze in het midden van de twee kampen. Op hetzelfde type driehoeksdenken zijn de economische analyses van de PvdA gebaseerd. Neem het advies van Flip de Kam, hoogleraar economie en belangrijk PvdA adviseur, in de PvdA-publicatie Een linkse begroting. De Kam schetst twee scholen in de economie: de zogenaamde monetaristen die pleiten voor harde bezuinigingen en de neo-Keynesianen, die juist een expansief beleid voorstaan. Na uitgebreid zijn beklag te doen over het gebrek aan een objectieve macro-economische wetenschap, houdt de Kam netjes het midden aan. Zie hier de intellectuele verwatering van de PvdA.
Dit type centrisme, zo heeft Paul Krugman op bekende wijze gesteld, is feitelijk een irrationele vorm van denken. Het gaat ervan uit dat objectiviteit voortkomt uit het slaan van bruggen tussen tegengestelde denksystemen, zonder de interne consistentie van die systemen te doorgronden. We hoeven ons niet af te vragen wat Krugman van het regeerakkoord zou vinden.
In zijn preek plaatste Lodewijk Asscher de nieuwe koers in een context van crisis en verantwoordelijkheidszin. “Als je alleen buiten wil spelen met mooi weer,” aldus Asscher, “dan word je nooit een goede voetballer”. We zouden daarop kunnen antwoorden dat een voetballer die zich boven de partijen waant, zonder tegenstanders, evenmin goede vooruitzichten heeft.
Tot slot is het probleem van de formule van het mindere kwaad, zoals Hannah Arendt op beroemde wijze stelde, dat men al snel vergeet dat het nog steeds een kwaad betreft.
Gepubliceerd in de Groene Amsterdammer, december 2012.