Teulings zit vast in de jaren tachtig

Opiniestuk voor het Financieel Dagblad, 5 december 2023

‘Wat Reagan, Thatcher en Lubbers hebben gedaan was gewoon goed’, beweert econoom en oud-directeur van het Centraal Planbureau Coen Teulings in een opmerkelijk interview in het Financieel Dagblad van afgelopen maandag. Daarin breekt hij een lans voor het neoliberale marktdenken, dat door ‘intellectueel Nederland’ vroegtijdig zou zijn afgeschreven. Het betoog van Teulings is echter gebouwd op een veel te schematische tegenstelling tussen markt en staat, die noch bij het neoliberalisme, noch bij zijn critici is terug te vinden.

Volgens Teulings kan het neoliberalisme onmogelijk oorzaak zijn van de problemen waar Nederland mee kampt. Of het nu om de toeslagenaffaire, de bezuinigingen op het openbaar vervoer of de personeelstekorten bij de kinderopvang en huisartsenzorg gaat: telkens zou sprake zijn van een ‘disfunctionerende overheid’ en niet van marktfalen, omdat het hier om de publieke sector gaat.

Dat is opmerkelijk, omdat het neoliberalisme zich juist sterk richtte op het hervormen van de publieke sector. De overheid moest volgens Thatcher, Reagan en Lubbers meer marktconform gaan opereren. In Nederland noemen we het marktwerking: de overheid die marktprikkels in de publieke sector introduceert. Het interview met Teulings staat bol van de voorbeelden waarin de overheid marktconform probeert te handelen, vaak met teleurstellende resultaten.

Neem de toeslagenaffaire, die volgens Teulings niets met het neoliberalisme te maken heeft. Deze ontstond nadat de overheid eind jaren negentig besloot om de kinderopvang te vermarkten. Om ouders maximaal te prikkelen meer te gaan werken, gaf de overheid individuele subsidies aan de ouders: de toeslag. Al snel werd deze subsidieregeling te duur en begon de overheid de regels aan te scherpen. Gevolg? Ouders moesten maanden, zo niet jaren aan toeslagen terugbetalen, met alle problemen van dien. Een te ingewikkeld systeem van marktprikkels lag aan de basis van wat uiteindelijk zou uitgroeien tot het toeslagenschandaal.

 Dan de bezuinigingen op het openbaar vervoer, die volgens Teulings evenmin met neoliberalisme van doen hebben, omdat zij ‘het gevolg [zijn] van doorgeschoten bezuinigingsbeleid, niet van marktwerking’. Maar ook het openbaar vervoer werd overgelaten aan private partijen. Dat werkt marktgedrag in de hand: vervoerders proberen zoveel mogelijk treinen en bussen te laten rijden op trajecten waar zij veel reizigers verwachten, en verschralen de dienstregeling op andere trajecten. Het gevolg? In gebieden waar het aanbod van openbaar vervoer terugloopt, reizen alleen maar minder mensen met bus of trein, want wie heeft zin om op een station een uur te blauwbekken? Zo versterkt marktwerking de tegenstelling tussen Randstad en platteland.

Deze twee voorbeelden laten zien dat marktwerking niet los staat van de dysfunctionele overheid die Teulings hekelt. Zijn onvermogen in te zien dat markt en overheid kunnen samengaan, maakt hem blind voor de omvangrijke gevolgen die de neoliberale beleidsagenda op tal van terreinen heeft gehad.

Het belangrijkste bezwaar dat critici aanvoeren tegen het neoliberalisme is de toegenomen ongelijkheid en de bestaansonzekerheid voor de lagere inkomensgroepen. Teulings wuift dit weg. Hij suggereert dat van werkelijke bestaansonzekerheid in Nederland geen sprake zou zijn, dat de inkomensverschillen meevallen en de koopkracht op peil zou zijn gebleven. In dit licht bekritiseert hij de economen die graag ‘een rol willen spelen in de grote opera waarvan het libretto geschreven is door Thomas Piketty’. Wat Teulings voor het gemak weglaat, is dat Piketty vooral aandacht vraagt voor vermogensongelijkheid, waar Nederland juist hoog op scoort. En die ongelijkheid in vermogenspositie is weer cruciaal voor starters op de woningmarkt. Het leidt tot kansenongelijkheid voor kinderen zonder rijke ouders.

De zwart-wit tegenstelling tussen markt en staat komt ook terug bij zijn pleidooi voor private investeringen. Teulings wekt de suggestie dat we moeten kiezen tussen honderd procent markt of honderd procent overheidsfinanciering. Kijk naar de infrastructuur voor mobiele telefonie, beweert hij en je ziet: politieke molens draaien traag. Bij dit soort riskante investeringen komt de overheid er niet aan te pas.

Het is een van de grote mythes die de toonaangevende econome Mariana Mazzucato doorprikt in haar boek Mission Economy. Zij laat zien dat de overheid juist bij grote risico’s de drijvende kracht is achter durf en innovatie, of het nu gaat om de ontwikkeling van geneesmiddelen, om technologische innovaties als het internet, of om de smartphone. Zonder de helpende hand van de overheid, aldus Mazzucato, zijn veel private investeerders vaak helemaal niet bereid om risicovol te investeren. Joe Biden heeft dat begrepen. Met zijn Inflation Reduction Act trekt hij zo’n 800 miljard aan subsidies uit voor de groene transitie. Zijn adviseur Jake Sullivan beschreef het als een breuk met ‘het gedachtegoed dat deregulering en belastingverlaging voorstond, privatisering boven publieke interventie stelde, en vrijhandel als doel op zich beschouwde’. Een breuk met het neoliberalisme dus.

Teulings lijkt echter vast te zitten in de jaren tachtig. Daarbij beroept hij zich op een schijntegenstelling tussen markt en staat, verwart hij inkomensongelijkheid met vermogensongelijkheid en legt hij belangrijke bevindingen van twee vermaarde economen – Piketty en Mazzucato – naast zich neer. Het neoliberalisme kan zich een betere beschermheer wensen.

Bram Mellink is historicus, Merijn Oudenampsen is politicoloog. Zij zijn auteurs van het boek Neoliberalisme. Een Nederlandse geschiedenis (2022).