De jaren ’80 waren wel degelijk ideologisch

Opiniestuk Het Financieel Dagblad, 4 januari 2024

Onbedoeld bevestigden Hans Borstlap, Onno Ruding en Lex Hoogduin onlangs in deze krant (FD, 23 december) een centrale bevinding van ons onderzoek naar neoliberalisme in Nederland: anders dan onder Thatcher en Reagan depolitiseerden Nederlandse beleidsmakers de gemaakte keuzes. Van ideologie was in Nederland geen sprake, en van neoliberalisme al helemaal niet, zo beweren de drie beleidsmakers.

Volgens oud-minister van Financiën Onno Ruding zijn hooguit de Paarse kabinetten neoliberaal te noemen. Maar de agenda van privatisering, deregulering en flexibilisering werd toch echt al vóór de tijd van Paars ingezet, onder Rudings leiding.

Drie misvattingen

De eerste misvatting van Borstlap, Ruding en Hoogduin is dat de economische omstandigheden van de jaren ‘80 slechts één oplossingsrichting dicteerden. ‘Wij reageerden op een volstrekt uit de hand gelopen, ja rampzalige situatie,’ stelt Ruding in het interview. Die rampzalige situatie beperkte zich echter niet tot Nederland. Het was een internationale crisis, waarop landen verschillend reageerden. Lubbers en Ruding zagen het terugdringen van de overheidsuitgaven als absolute prioriteit en veronachtzaamden de werkloosheid. Eind 1988 constateerde de OESO dat Nederland tot de slechtst presterende landen behoorde. De werkloosheid was hoog (12,5% ten opzichte van het OESO-gemiddelde van 7,5%), de economische groei was structureel 1% minder dan het OESO-gemiddelde, de staatsschuld liep enorm op én de investeringen bleven sterk achter. Daarom werd Ruding destijds ‘begrotingsfetisjisme’ verweten.

De tweede misvatting is dat die fixatie op de overheidsuitgaven (in plaats van op de economie of de werkloosheid) ideologisch neutraal was. De rechterhand van Onno Ruding was de monetarist Pieter Korteweg, thesaurier-generaal op het Ministerie van Financiën. Hij profileerde zich in de pers als ‘de Nederlandse Friedman’ naar de voorman van het neoliberalisme, de Amerikaanse monetarist Milton Friedman. Ook de machtige hoogste ambtenaar van Economische Zaken, de secretaris-generaal Frans Rutten, stelde dat hij in de jaren ‘80 ‘met enkele collega’s Keynes door Friedman trachtte te vervangen’.

De derde misvatting van het trio is dat dit toentertijd niet als neoliberaal werd gezien, maar dat dit etiket er later is opgeplakt. Hans Daalder, de grondlegger van de Nederlandse politicologie, besprak midden jaren ‘80 het beleid van de kabinetten-Lubbers. De ambitie om de staat terug te dringen paste volgens Daalder in een ‘neo-liberaal, of zo men wil neoconservatief, streven dat ook elders in de wereld ruim opgang deed’. Tegelijkertijd zag Daalder een terugkeer van de oudhollandse traditie van ‘het depolitiseren van politieke keuzes’. De ideologische omslag van de jaren ‘80 werd aan de man gebracht als een apolitieke en ‘technocratische fix’. Notabene Ruud Lubbers, een jaar voordat hij aantrad als premier, had het over ‘bezuinigers, vaak neoliberalen, die zich vandaag vooral hullen in het kleed van de monetaristen’.

Gewenste frame

Nederland had in de jaren tachtig nog een passieve verzorgingsstaat, die weinig deed om werklozen opnieuw aan een baan te helpen. Tegelijkertijd was door het conservatieve kostwinnersmodel in Nederland de arbeidsparticipatie van vrouwen ongekend laag. De Nederlandse verzorgingsstaat rustte op een veel kleinere basis van belastingbetalende burgers dan bijvoorbeeld de Scandinavische verzorgingsstaten.

Nederlandse beleidsmakers plaatsten echter de verzorgingsstaat als zodanig in het verdachtenbankje: ‘de moderne verzorgingsstaat’ was ‘een aan institutionele verkalking lijdende Leviathan, omvangrijk, maar log en onmachtig tot een doeltreffende behartiging van de taken die hem zijn opgedragen’, aldus de WRR in 1983. De overheidsuitgaven zouden ‘onbeheersbaar’ zijn, de hoge woningkosten droegen bij aan ‘ontsporing’ van de financiën aldus Frans Rutten in 1988.

Stond het probleem eenmaal met het gewenste frame op de agenda, dan ontkenden politici en ambtenaren het politieke karakter van de gekozen oplossingen. Schijnbaar neutrale marktgerichte oplossingen lagen klaar. De jaren ‘80 waren zo een scharnierpunt naar een tijdperk waarin neoliberalisme door beleidsmakers niet meer als zodanig herkend werd.

Belangrijk ijkpunt

Het is opvallend dat de jaren ‘80 zo’n belangrijk ijkpunt zijn gebleven voor politici en beleidsmakers. Ten eerste omdat het beleid geen onverdeeld succes was, ten tweede omdat de omstandigheden van toen – hoge lonen, hoge inflatie, lage winsten – zich later niet herhaalden. Toen Mark Rutte na de financiële crisis van 2009 een contraproductieve bezuinigingsoperatie inzette, verwees hij naar de bezuinigingspolitiek van Lubbers, die Nederland ‘opnieuw in de grondverf’ had gezet. In een boek over de eurocrisis, prezen Coen Teulings en het CPB de bezuinigingen van de jaren ‘80 als inspiratie voor het Europese crisisbeleid.

Misschien is dat de duidelijkste indicatie dat het beleid uit die tijd een ideologische lading had: dat beleidsmakers er op vrij dogmatische wijze aan blijven vasthouden.

Naomi Woltring promoveerde in 2023 op het proefschrift De marktconforme verzorgingsstaat 1989-2008. Merijn Oudenampsen schreef met Bram Mellink Neoliberalisme een Nederlandse geschiedenis (2022).