Milton Friedman en de Angst voor een Kafka-Samenleving

Geschreven voor Nog meer wereldgeschiedenis van Nederland, samen met Bram Mellink. (Beeld: Bezoek van de econoom Milton Friedman aan de Chileense dictator Pinochet.)

In 1976 ontving econoom Milton Friedman de Nobelprijs voor de economie, een sleutelmoment in de opkomst van het neoliberalisme. In zijn Nobelprijslezing waarschuwde Friedman dat de wereld afstevende op een dictatuur, als de vrije markt niet in ere werd hersteld. In Nederland werd verhit gedebatteerd over een verrassend vergelijkbaar doembeeld: de ‘Kafka-samenleving’.

In 1973 was de oliecrisis uitgebroken en werd de wereldeconomie getroffen door de grootste recessie sinds de Tweede Wereldoorlog. Aanleiding was de Jom Kipoeroorlog tussen Egypte en Israël. Uit protest tegen westerse steun aan Israël besloten de belangrijkste olieproducerende landen in oktober 1973 tot een olie-embargo. Stagnatie van de economie en een hoge inflatie gingen hand in hand, een fenomeen dat ‘stagflatie’ werd genoemd. Het gevoerde ‘keynesiaanse’ beleid – vernoemd naar de Britse econoom John Maynard Keynes – had geen overtuigend antwoord op het stagflatieprobleem. Als uitdager van het keynesianisme kwam het neoliberalisme op, dat voorstelde om de overheid terug te dringen en het marktmechanisme in ere te herstellen.

‘The line we dare not cross’

De Amerikaanse econoom Milton Friedman maakte al sinds 1947 deel uit van een internationale beweging van vrijemarkteconomen, een initiatief van de Oostenrijkse econoom Friedrich Hayek. Deze beweging werd destijds door haar aanhangers ‘het neo-liberalisme’ genoemd. Zelf had Friedman in die vroege jaren een artikel gewijd aan “het neo-liberalisme en zijn vooruitzichten.” Was hij destijds nog een onbekende figuur geweest, in de jaren zeventig had hij zich opgewerkt tot belangrijkste boegbeeld van de beweging.

In zijn Nobelprijslezing uit 1976 stelde Friedman dat overheidsinterventie geen oplossing bood voor de crisis van de jaren zeventig, maar daar juist de voornaamste bron van was. Door de continue pogingen om lonen en prijzen te controleren en door vakbonden en bedrijven aan te zetten tot loonmatiging, werd het prijsmechanisme van de vrije markt ondermijnd. Twee alternatieve trajecten lagen nu in het verschiet: of er werd gebroken met het bestaande beleid en marktverstoringen werden teruggedrongen, of een “catastrofe [van] hyperinflatie en radicale politieke verandering” lag op de loer, zoals in de Duitse Weimarrepubliek van de jaren dertig of, recenter, in Chili onder de socialistische president Salvador Allende.

De verwijzing naar Chili was saillant, omdat generaal Augusto Pinochet daar in september 1973 met een gewelddadige staatsgreep de democratie had omvergeworpen en er een bloedige militaire dictatuur had gevestigd. Friedman had daar notabene zelf een niet onbelangrijke rol in. Het economisch beleid van Pinochet was namelijk ontwikkeld door Chileense economen, de zogeheten ‘Chicago Boys’, die mede door Friedman aan de Chicago School of Economics waren opgeleid. Deze Chileense economen hadden een veelomvattend plan ontwikkeld voor de liberalisering van de Chileense economie. In het begin had Pinochet nog zijn twijfels over de vrijemarktreceptuur die zij voorschreven. De Chileense economie stond er echter slecht voor en de inflatie was er in 1974 gestegen tot een ongekende 375 procent.

In maart 1975 vlogen Milton Friedman en zijn collega Arnold Harberger naar Chili voor een zesdaags bezoek, om daar een lans te breken voor het plan van hun voormalige studenten. Ze gaven een serie lezingen en spraken drie kwartier met generaal Pinochet. Friedman prees hun plan aan als een ‘shocktherapie’. Om de huizenhoge inflatie te bestrijden moest de geldkraan van de centrale bank worden dichtgedraaid, de overheidsuitgaven in zes maanden met een kwart gereduceerd, de loon- en prijspolitiek afgeschaft, alle bedrijven in overheidshanden geprivatiseerd, tienduizenden ambtenaren ontslagen en de kapitaalmarkten gedereguleerd. Pinochet liet zich overtuigen. Friedman schreef later in zijn memoires dat uit het gesprek bleek dat “shocktherapie een positieve aantrekkingskracht had” op de dictator. Chili werd een laboratorium voor neoliberaal beleid.

De uitreiking van een Nobelprijs aan een econoom die persoonlijk betrokken was bij een gewelddadige dictatuur leidde wereldwijd tot veel protest. Demonstrerende studenten verstoorden Friedmans Nobelprijsuitreiking in Oslo in 1976. De econoom hield zijn gehoor echter onverstoorbaar voor dat Chili een waarschuwing was voor de rest van de wereld: wat Allende met zijn socialistische beleid over het land had afgeroepen, stond symbool voor wat de wereld te wachten stond als politici niet tijdig ingrepen.

Dit argument had hij eerder uitgewerkt tijdens zijn bezoek aan Chili in 1975, in een lezing aan de Katholieke Universiteit van Santiago. Friedman bouwde in deze lezing voort op The Road to Serfdom van Friedrich Hayek, het beroemde boek uit 1944 waarin Hayek waarschuwde dat toenemend overheidsingrijpen in de economie onherroepelijk tot een dictatuur zou leidden. Friedman vertelde zijn Chileense publiek op vergelijkbare wijze dat de militaire dictatuur in Chili “het eindresultaat is van een uitbreiding van de rol van de overheid in het leven van mensen.” Volgens Friedman was de vrijheid in Chili bedreigd door de uitdijende verzorgingsstaat en het linkse economische beleid van de socialistische president Allende. Dit had vervolgens de tegenreactie uitgelokt van een militaire staatsgreep. Friedman gaf zo feitelijk de omgekomen Allende de schuld van de coup. De bredere les die uit de Chileense casus getrokken kon worden, aldus Friedman, was dat de democratie afgleed naar een dictatuur wanneer eenmaal een kantelpunt in de machtsverhouding tussen overheid en markt was ontstaan. Volgens Friedman lag dit kantelpunt bij een overheidsbeslag tussen de veertig en de zestig procent van het bruto binnenlands product. In november 1976 publiceerde Friedman een bewerkte versie van de lezing in het Amerikaanse blad Encounter onder de titel ‘The line we dare not cross’.

Kafka in Nederland?

Friedmans essay werd wereldwijd een belangrijk referentiepunt in het debat over de gebreken en gevaren van het keynesiaanse beleid. In Nederland bracht de Tilburgse econoom Theo Stevers een verrassend vergelijkbare omineuze boodschap. Stevers was een rechtse sociaaldemocraat in de sobere traditie van de naoorlogse premier Willem Drees, en een fel tegenstander van het keynesiaanse stimuleringsbeleid van PvdA-premier Joop den Uyl. Na de oliecrisis had het kabinet-Den Uyl vele miljarden uitgetrokken om de werkgelegenheid te beschermen. In 1976 werden de hoge overheidsuitgaven door veel economen echter als onhoudbaar gezien. Tijdens het debat over de Miljoenennota dat jaar wierp Stevers zijn steen in de vijver. In een paginagrote bijdrage in de Volkskrant beweerde hij dat Nederland afstevende op een “Kafka-samenleving”, gebaseerd op gedwongen arbeid.

Stevers redeneerde als volgt. Volgens hem kon “een economie in beginsel op twee manieren worden gestuurd. Door ‘lokken’ of door ‘dwingen’.” Tot nu toe had het lokken met financiële prikkels altijd centraal gestaan. Het kabinet-Den Uyl had met zijn loonmaatregelen en nivellerende beleid echter de prikkels weggehaald en was het pad van bureaucratische ‘dwang’ ingeslagen. Stevers stelde dat het stimuleringsbeleid enkel de markt verder zou verzwakken en de werkloosheid verder zou verhogen, waarop weer meer overheidsingrijpen zou volgen. Door deze vicieuze cirkel zou het land afglijden naar algehele chaos, waarna een “centralistisch-bureaucratische samenleving” noodzakelijk was om de zaak nog enigszins op de rails te houden.

De bijdrage van Stevers werd door nrc-redacteur Ton van Zweeden vergeleken met The Road to Serfdom van Hayek. Die associatie lag voor de hand, maar de overeenkomsten met Friedmans lezing in Santiago waren nog opvallender. Of Stevers beïnvloed was door Friedman is moeilijk te zeggen. Friedman publiceerde zijn Chileense lezing pas een maand na Stevers’ interventie. Maar het is al belangwekkend op zich dat beide economen parallel aan elkaar een vergelijkbare ondergangsthese formuleerden. Zo is Stevers’ dramatische onderscheid tussen ‘lokken’ en ‘dwingen’ ook te vinden bij Friedman: “In principe zijn er twee manieren om de economische activiteiten van miljoenen mensen te coördineren. De eerste is centrale sturing, met gebruik van dwang – de techniek van het leger en de moderne totalitaire staat. De tweede is de vrijwillige samenwerking van individuen – de techniek van de vrije markt,” schreef Friedman in zijn klassieker Capitalism and freedom. Geen wonder dat nrc-columnist Jerôme Heldring na het lezen van het bewuste nummer van Encounter concludeerde dat de argumenten van “de socialist Stevers heel erg lijken op die van de klassieke liberaal Friedman.”

De strijd om de economie barst los

Het doembeeld dat Friedman en Stevers opriepen werd door veel commentatoren als zwartgallig afgedaan, maar vond desalniettemin opvallend veel weerklank in Nederland. Zo stond Heldring zeker niet onsympathiek tegenover het betoog van Friedman en Stevers. Hij nam Friedman zelfs in bescherming tegen critici die zich boos maakten dat een economisch adviseur van Pinochet morele lessen over Chili meende te moeten verkondigen. “Zelfs als Friedman wel adviezen aan Pinochet had gegeven, dan had hem dit toch nog niet gediskwalificeerd om de Chileense verzorgingsstaat te nemen als voorbeeld van zijn stelling?,” meende Heldring. Het wetenschappelijk bureau van de vvd publiceerde in 1977 het rapport Over de economische orde in Nederland van de kersverse liberale politicus Frits Bolkestein. Het betoog van Stevers kreeg hierin een belangrijke rol. Onder leiding van cda-peetvader Piet Steenkamp kwam het cda-in-oprichting met een vergelijkbare analyse. De christendemocraten beschreven het beleid van Den Uyl als “een benadering waarvan weinig weerstand mag worden verwacht tegen het naderbij brengen van een totalitaire staat; sterker: ze roept deze op, hoe ongewild en onbedoeld ook.”

Ook toonaangevende academici mengden zich in het debat. “Zijn democratie en verzorgingsstaat blijvend te combineren?” vroegen de sociologen Jacques van Doorn en Kees Schuyt in de bundel De stagnerende verzorgingsstaat. Vooral Van Doorn nam stevig stelling. Waar de meeste economen en commentatoren stelden dat de economie stagneerde, met een uitdijende verzorgingsstaat als gevolg, draaide Van Doorn de causaliteit om: de verzorgingsstaat zélf was de bron van economische stagnatie. “Het is begrijpelijk,” aldus Van Doorn, “dat bij dit alles de staat in het middelpunt wordt geplaatst. Kenmerkend voor de verzorgingsstaat is immers de actieve rol van de overheid op ieder gebied, zodat ook de crisis van het systeem allereerst geacht wordt de staatssfeer te raken.” Van Doorn zou in daaropvolgende jaren meewerken aan een reeks vvd-rapporten waarin een sterke versobering van de verzorgingsstaat werd bepleit.

Een belangrijke bijdrage in dezelfde bundel kwam van de hoogleraar politicologie Hans Daudt, bekend van zijn aanvaringen met de Amsterdamse studentenbeweging aan het begin van de jaren zeventig. Net zoals Stevers behoorde Daudt tot de rechtervleugel van de PvdA, die de sobere staat van de jaren vijftig als richtlijn voor sociaaldemocratische politiek was blijven zien. Daudt had zich in de jaren zeventig ontwikkeld tot prominent criticus van het beleid van het kabinet-Den Uyl en wierp zich op als vertolker van Friedmans ondergangsthese in Nederland. Hij vertaalde Friedmans essay The line we dare not cross en in een veelbesproken debat aan de Erasmus Universiteit Rotterdam in januari 1978 nodigde hij acht economen uit – waaronder Bolkestein, Den Uyl en Stevers – om in te gaan op de relevantie van Friedmans verhaal voor Nederland. Bolkestein, Daudt en Stevers onderschreven Friedmans analyse tijdens het debat. Den Uyl bracht hier tegenin dat het doembeeld van de almachtige bureaucratische staat niet klopte: de groei van de overheidsuitgaven was hoofdzakelijk het gevolg van een groter beroep op de sociale uitkeringen, maar die kwamen gelijk weer terug bij de burger. In de kranten werd intussen openlijk de vraag gesteld of Nederland afstevende op een Kafkaëske dictatuur.

Het Nederlandse debat over de houdbaarheid van de verzorgingsstaat was zo op saillante wijze verbonden met de ontwikkelingen in Chili. Het was waarschijnlijk geen toeval dat het debat over ‘de Kafka-samenleving’ plaatsvond in de nadagen van het kabinet-Den Uyl. Toen het eerste kabinet-Van Agt in 1977 eenmaal het keynesiaanse beleid afzwoer, verloren dergelijke doembeelden hun actualiteitswaarde en werden ze spoedig weer vergeten.

Merijn Oudenampsen en Bram Mellink

Verder lezen

H. Daudt en E. van der Wolk (red.), Bedreigde democratie? Parlementaire democratie en overheidsbemoeienis in de economie (Assen 1978).

S. Edwards en L. Montes, ‘Milton Friedman in Chile: Shock Therapy, economic freedom, and exchange rates’, Journal of the History of Economic Thought 42:1 (2020) 105–32.

M. Friedman, ‘The line we dare not cross’, in: Encounter 47:5 (november 1976) 8–14.

B. Mellink en M. Oudenampsen, Neoliberalisme. Een Nederlandse geschiedenis (Amsterdam 2022). 

Th. Stevers, ‘Daling werkloosheid vrome wens’, in: de Volkskrant, 22 september 1976.