De islam­kritiek van Fortuyn

Uit: Merijn Oudenampsen, ‘De kruistocht van Geert Wilders: De PVV als vertolker van een nieuwe identiteitspolitiek’, in Gerrit Voerman, & Koen Vossen (Eds.), Wilders gewogen: 15 jaar reuring in de Nederlandse politiek (pp. 107-129). Boom Geschiedenis.

Het was een politieke aardverschuiving, de verkiezingsoverwinning van de LPF in 2002. De politicologen Huib Pellikaan, Sarah de Lange en Tom van der Meer verklaarden de doorbraak van Fortuyn uit het feit dat hij een nieuwe politieke tegenstelling leidend wist te maken, die vanaf dat punt het politieke spel ging bepalen.[i] Tijdens de paarse coalities in de jaren negentig zo stelden de drie politicologen, verflauwden de oude sociaaleconomische en confessionele scheidslijnen die voorheen de politieke agenda bepaalden. Het stelde Fortuyn ertoe in staat een nieuwe conflictdimensie leidend te maken die draaide om culturele identiteit: islam, immigratie en integratie. De opkomst van deze tegenstelling ging vergezeld van een nieuw politiek discours – een nieuwe identiteitspolitiek – waarin een groots beschavingsconflict werd geschetst tussen het Westen en de islam. Deze identiteitspolitiek kwam eerst op in de Verenigde Staten in de jaren negentig en werd in Nederland al snel overgenomen door Bolkestein en Fortuyn.

Fukuyama en het einde van de geschiedenis

De oorsprong van deze nieuwe identiteitspolitiek gaat terug tot de val van de Berlijnse muur en het einde van de Koude Oorlog. De oude (geo-)politieke tegenstellingen verloren aan betekenis. De Amerikaanse neoconservatief en politicoloog Francis Fukuyama lanceerde in 1989 zijn beroemde stelling over het einde van de geschiedenis, in het neoconservatieve kwartaalblad The National Interest. Met zijn stelling doelde Fukuyama op het definitief wegvallen van ideologisch conflict: de alternatieven voor de liberale marktorde hadden het onderspit gedolven.[ii] Zijn these ontlokte onmiddellijk een storm aan reacties. Velen stelden dat het communisme nog lang niet dood en begraven was, anderen wezen naar de islam als nieuwe rivaal voor de liberale democratie.[iii] De politicoloog en neoconservatief Samuel Huntington, de voormalige promotor van Fukuyama, kwalificeerde diens stelling in het daaropvolgende nummer als intellectuele gril. Huntington verwees naar het eerdere debat over het einde van de ideologie in de jaren zestig, toen men dacht dat religie, etniciteit en nationalisme zouden verwateren door modernisering. Dat was prematuur gebleken, want dit soort identiteiten hadden zich in de jaren tachtig ontwikkeld tot ‘the dominant bases of political action in most societies’. ‘The revival of religion is now a global phenomenon’, zo stelde Huntington vast.[iv]  

Daarmee gaf Huntington alvast een voorschot op zijn eigen grote verhaal. In 1993 publiceerde hij het essay ‘The Clash of Civilizations?’ in het tijdschrift Foreign Affairs. Daarin stelde hij dat de oude ideologische tegenstellingen uit de Koude Oorlog vervangen zouden worden door een nieuwe identiteitspolitiek, oftewel tegenstellingen op basis van religieuze en culturele identiteit: ‘As people define their identity in ethnic and religious terms, they are likely to see an “us” versus “them” relation existing between themselves and people of different ethnicity or religion’, aldus  Huntington.[v]

Volgens Huntington kon de wereld tegen het einde van de twintigste eeuw onderverdeeld worden in een reeks van acht wereldbeschavingen. ’The fault lines between civilizations will be the battle lines of the future.’ Conflict zou in toenemende mate plaatsvinden tussen deze beschavingen, in het bijzonder de westerse christelijke beschaving aan de ene kant, en de islamitische en confucianistische beschaving aan de andere zijde. Hij beschreef hiermee niet enkel een ontwikkeling van attitudes aan de basis; een dergelijke identiteitspolitiek zou in zijn ogen een belangrijk deel gaan uitmaken van de strategieën van politieke elites:

‘Decreasingly able to mobilize support and form coalitions on the basis of ideology, governments and groups will increasingly attempt to mobilize support by appealing to common religion and civilization identity.’[vi]

Het essay van Huntington kon op twee manieren gelezen worden: als beschrijvende analyse of als een aanbeveling om religie en identiteit te gebruiken als politiek instrument. Het prescriptieve karakter van Huntingtons theorie kwam duidelijk naar voren in het geruchtmakende boek waartoe hij zijn essay had uitgewerkt: The Clash of Civilizations and the Remaking of World Order. In een beroemde passage in de inleiding haalde hij een karakter aan uit de roman Dead Lagoon van de auteur Michael Dibdin. Hierin wordt een nationalistische demagoog opgevoerd, die het volgende verkondigt: ‘There can be no true friends without true enemies. Unless we hate what we are not, we cannot love what we are.’[vii] Degenen die deze waarheden probeerden te ontkennen, verloochenden zichzelf en hun cultuur, aldus de demagoog.

Huntington omarmde dit vriend/vijanddenken en bombardeerde dit tot centrale filosofie van een nieuw tijdperk, hij noemde het ‘a grim Weltanschauung for this new era’. ‘For peoples seeking identity and reinventing ethnicity, enemies are essential, and the potentially most dangerous enmities occur across the fault lines between the world’s major civilizations.’[viii] Huntington wees bovenal op de islamitische beschaving als een mogelijke bron van vijandschap voor het Westen. ‘[The] centuries-old military interaction between the West and the Islam is unlikely to decline. It could become more virulent’.[ix]

Huntington had de term ‘botsing der beschavingen’ niet zelf gemunt. Dat was de aan Stanford University verbonden oriëntalist Bernard Lewis, die al sinds de jaren vijftig een dergelijke clash verkondigde.[x] Hij publiceerde in 1990 – een maand na aanvang van de Eerste Golfoorlog – het essay The Roots of Muslim Rage in het Amerikaanse opinieblad The Atlantic. Hierin beschreef Lewis de opkomst van het moslimfundamentalisme. Hij stelde dat dit de terugkeer betekende van een oude vijandelijkheid die de islam als beschaving altijd al had gekoesterd richting het Westen. ‘This is no less than a clash of civilizations – the perhaps irrational but surely historic reaction of an ancient rival against our Judeo-Christian heritage, our secular present, and the worldwide expansion of both.’[xi]

Het waren volgens Lewis niet de westerse interventies in het Midden-Oosten, of de westerse steun voor dictators die tot zoveel afkeer van het Westen leidde. Nee, de onmin richting het Westen onder moslims was bovenal cultureel en religieus gemotiveerd: ‘It goes beyond hostility to specific interests or actions or policies or even countries and becomes a rejection of Western civilization as such, not only what it does but what it is, and the principles and values that it practices and professes. These are indeed seen as innate evil, and those who promote them or accept them as the “enemies of God”.’[xii]

Lewis kwam tot deze alarmerende conclusie omdat hij het moslimfundamentalisme en zijn afkeer van het ‘goddeloze’ Westen, als maatgevend beschouwde voor de moslimwereld in haar geheel. Het moslimfundamentalisme dat in de jaren negentig opgang vond werd door Lewis niet beschreven als een extreme of buitengewone interpretatie van de islam. Hij karakteriseerde het als een authentieke herbronning, een terugkeer naar de ‘classical Islamic view’. Deze analytische zet nam Huntington over. In zijn ‘Clash of civilizations’-essay spelenfundamentalistische bewegingen een belangrijke rol als authentieke vertegenwoordigers van beschavingen: ze verschaffen beschavingen hun religieuze identiteit en ‘verenigen’ deze.[xiii]

Als nieuw ideologisch discours had de theorie van de botsing der beschavingen een aantal concrete politieke implicaties. Zoals de Franse islamdeskundige Gilles Kepel opmerkte, werd het overgeleverde vijandbeeld uit de Koude Oorlog van een centraal georganiseerde ideologische rivaal (de communistische Sovjet-Unie) opnieuw gebruikt en op een wereldreligie geplakt die in werkelijkheid zeer verdeeld was.[xiv] De ‘islamitische beschaving’ was volgens Kepel nog eerder met zichzelf in conflict dan met het Westen. Het theocratische regime in Saoedi-Arabië bijvoorbeeld, waar de meerderheid van de 9/11 vliegtuigkapers vandaan kwam, was al tijden een belangrijk westers bondgenoot. Het land was tegelijkertijd in een langslepende geopolitieke machtsstrijd verwikkeld met het islamitische regime in Iran. De islam als beschaving is politiek, ideologisch en religieus veel sterker gefragmenteerd dan de Sovjet-Unie dat was, aldus Keppel. Mekka was niet het Moskou van de islam.

Tegelijkertijd leidde de retoriek van de botsing der beschavingen ook tot een herdefiniëring van de westerse identiteit. Lewis en Huntington benadrukten het christelijke karakter van de identiteit van het Westen, en portretteerden de westerse seculiere moderniteit als een product van het christendom, als ‘judeo-christelijk’ erfgoed. De moderne liberale waarden in het Westen werden zo van een christelijk cultureel etiket voorzien en tegelijkertijd tegenover de islam gesteld. De theorie gaat er daarmee van uit dat het Westen en de islam twee losstaande culturele monolieten zijn die fundamenteel incompatibel en antagonistisch zijn. Deze culturele tegenstelling werd tot inzet gemaakt van een nieuw ideologisch conflict op wereldschaal, dat draaide om twee uiterste polen: de afwijzing van het Westen door moslims, of hun omarming van westerse waarden. De kracht en vitaliteit van culturen was daarbij van centraal belang. Degenen die kanttekeningen plaatsten bij de superioriteit van de westerse cultuur (de cultuurrelativisten) werden op zijn best als ondermijnend en op zijn slechtst als cultuurverraders gezien.  

Een koude oorlog tegen de islam

Het discours van de botsing der beschavingen vond ook in Nederland snel opgang, in de nasleep van de val van de Berlijnse Muur november 1989, het symbool voor de ondergang van het communisme. In de zomer van dat jaar had Francis Fukuyama zijn these over het einde van geschiedenis gepresenteerd. In een debat aan de Universiteit Leiden op 7 december 1989 reageerde toenmalig VVD-leider Frits Bolkestein afwijzend. Bolkestein ontleende inspiratie aan het neoconservatisme en volgde de Amerikaanse intellectuele ontwikkelingen op de voet.[xv]

In een inleiding die in de Volkskrant werd gepubliceerd onder de droge titel ‘Einde van de geschiedenis laat nog even op zich wachten’, somde Bolkestein zijn kritiek op.[xvi] Net als Huntington stelde hij dat de geschiedenis niet ten einde was. Bolkestein identificeerde in het bijzonder de islam als een ‘concurrerende ideologie’ voor het Westen: ‘Feit blijft dat de wereld een miljard moslims telt, van wie velen hun godsdienst superieur achten aan het “goddeloze, materialistische en egoïstische liberalisme” van het Westen.’ Hij wees daarbij op demografische factoren, op de leden van de gefrustreerde islamitische intelligentsia die ‘avond aan avond de televisiebeelden van onze postmoderne samenleving te zien krijgen’, op de Rushdie-affaire en de controverse in Frankrijk over de hoofddoek.

Deze stelling werkte Bolkestein verder uit in een controversiële lezing uit 1991 voor het congres van de Liberale Internationale in Luzern. De tekst werd maakte een storm van reacties los. Het vormde het startschot van het ‘minderhedendebat’, dat de Nederlandse politiek in de daaropvolgende jaren zou gaan bepalen:

‘De Europese beschaving, wat zij verder ook op haar geweten mag hebben, is doordrenkt van de waarden van het christendom. Ook een liberale politicus zal dat erkennen. Na een lange geschiedenis met tal van zwarte bladzijden hebben rationalisme, humanisme en christendom een aantal fundamentele politieke beginselen voortgebracht, zoals: de scheiding van kerk en staat, de vrijheid van meningsuiting, de verdraagzaamheid en de non-discriminatie. Het liberalisme claimt universele geldigheid en waarde voor deze beginselen. Dat is zijn politieke visie. Dit betekent dat volgens het liberalisme een beschaving die deze beginselen in ere houdt, hoger staat dan een beschaving die dat niet doet.’[xvii]

Volgens Bolkestein vormde de aanwezigheid van een groot aantal moslimmigranten een bedreiging voor de Europese waarden, die compromisloos verdedigd moesten worden. Dat was des te urgenter vanwege het ‘cultuurrelativisme’ van progressieve intellectuelen, die de ernst van deze bedreiging ontkenden. Bolkesteins lezing in Luzern vormde in feite een vertaling van Lewis’ theorie van de botsing der beschavingen naar het integratiedebat, waarbij de integratie van moslimmigranten gepresenteerd werd als een conflict met een ‘concurrerende ideologie’: de islamitische beschaving. In plaats van universele waarden te formuleren die boven culturen verheven zijn en daardoor als bindmiddel kunnen dienen voor burgers met verschillende culturele achtergronden, worden liberale waarden in dit discours gekoppeld aan de christelijke cultuur en tot inzet gemaakt van een nieuwe identiteitspolitiek.

Pim Fortuyn werkte deze identiteitspolitiek verder uit en radicaliseerde deze in zijn boek uit 1997, Tegen de islamisering van onze cultuur. De Nederlandse identiteit als fundament. Fortuyn bouwde hierin duidelijk voort op Huntington en diens ideeën over het gebruik van vriend-vijandtegenstellingen in de politiek. Hij was daar ook vrij expliciet over. Bij een journalist van The Wall Street Journal introduceerde hij zich als ‘de Samuel Huntington van de Nederlandse politiek’.[xviii] Het probleem waar Fortuyn zijn argument mee begint is verrassend genoeg niet de islam; het is de identiteitscrisis van het Westen sinds het einde van de Koude Oorlog:

Het wegvallen van de vijand, het staatssocialisme, laat ons echter achter als een keizer zonder kleren. Onze eigen energie, positieve instelling en identiteit waren te veel verward geraakt met het beeld dat wij ons van het land hadden gevormd. Wij waren alles wat zij niet waren. Het blijkt moeilijk om, als dat beeld wegvalt, een beeld van onszelf op te bouwen, waarin wij in positieve en negatieve termen zeggen wie we zijn, wat we willen, wat ons drijft en waar we vandaan komen.[xix]

In zijn boek prijst Fortuyn de Amerikaanse president Ronald Reagan en diens beschrijving van de Sovjet-Unie als ‘het rijk van de duivel’. Fortuyn noemt dit een ‘zeer succesvolle strategie die beslist voor herhaling vatbaar is’ als het aankomt op de islam.[xx] In de week voor de mosllimfundamentalistische aanslagen van 9/11 publiceerde Fortuyn een column in Elsevier waarin hij oproept tot een Koude Oorlog tegen de islam. ‘De rol van het communisme’ als bedreiging voor westerse waarden ‘was overgenomen door de islam’.[xxi] De politieke doorbraak van Fortuyn in de media en de peilingen viel samen met de mondiale geopolitieke aardverschuivingen in de nasleep van 9/11 en de daaropvolgende oorlog tegen terreur onder leiding van de Amerikaanse president George W. Bush. In de tweede editie van Tegen de islamisering van onze cultuur, uitgegeven in reactie op 9/11, zou Fortuyn de betekenis van zijn oproep nog verduidelijken:

Vóór de aanslagen in de VS heb ik in mijn voorlaatste column in Elsevier opgeroepen tot een koude oorlog tegen de islam. Ik bedoelde daarmee net als de voorgaande koude oorlog – dat is dus een oorlog met argumenten en in woorden, geen hete, gewapende oorlog – tegen het communisme, een ideologische strijd met de islam, met als doel de aanhangers daarvan ervan te overtuigen dat zij beter af zijn, indien zij loyaal en royaal de kernnormen en -waarden van de moderniteit omarmen.

De mogelijkheid van een gemoderniseerde, westerse islam blijft echter buiten beeld binnen dit discours, omdat het Westen en de islam immer als elkaars tegenpolen fungeren. Zo schrijft Fortuyn over ‘onoverbrugbare verschillen’ tussen de Nederlandse ‘joods-christelijke humanistische cultuur’ en de cultuur van de islam, zelfs in haar ‘liberale varianten’.[xxii] De koude oorlog tegen de islam is voor Fortuyn in essentie een ideeënstrijd om de hearts and minds van moslims te winnen, om ze ervan te overtuigen hun geloof achter zich te laten en te kiezen voor de normen en waarden van het Westen. Fortuyn eindigt het boek dan ook met een oproep tot verdediging van de westerse normen en waarden, ‘met het woord als wapen’.

Belangrijk is dat in de Verenigde Staten immigratie en integratie niet op deze wijze gepolitiseerd zou worden (tot het aantreden van de Amerikaanse president Donald Trump in januari 2017). In het boek van Huntington ligt de nadruk bovenal op geopolitiek en buitenlands beleid, en zelfs op dat terrein zou dit discours niet politiek dominant worden.[xxiii] George W. Bush benadrukte dat zijn regering een strijd tegen terreur voerde en niet tegen de islam. ‘The face of terror is not the true faith of Islam’, stelde hij kort na 9/11. De Amerikaanse bevolking moest weten dat aanslagen op onschuldige burgerslachtoffers ‘violate the fundamental tenets of the Islamic faith’ en dat de moslimbevolking met respect behandeld diende te worden.[xxiv]

De stellingname van Geert Wilders had toen nog eenzelfde teneur. Vlak na de terreuraanslagen van 9/11 was Geert Wilders te gast bij het televisieprogramma Barend en Van Dorp. Wilders, toen nog Tweede Kamerlid voor de VVD, nam stelling tegen de anti-islam politiek van de rechtse populist Pim Fortuyn. ‘In tegenstelling tot Pim Fortuyn die oproept tot een kruistocht, of wat is het, een Koude Oorlog tegen de islam – wat een verwerpelijke opmerking is omdat hij daarmee alle moslims op één hoop gooit – heb ik van begin af aan gezegd: de islam, daar is niets mis mee, het is een te respecteren godsdienst.’ Volgens de toenmalige rechtsbuiten van de VVD moest er een duidelijk onderscheid gemaakt worden: ‘Ook de meeste moslims ter wereld, maar ook in Nederland, zijn goede burgers waar niets mis mee is. Het gaat om dat kleine stukje moslimextremisme.’[xxv] Na 9/11 won de these van de botsing der beschavingen om begrijpelijke redenen aan overtuigingskracht.

Na de oprichting van de Partij voor de Vrijheid (PVV) zou Wilders radicaal van mening veranderen.De islam werd door hem beschreven als een gewelddadige ideologie, gericht op de vernietiging van het Westen. De ‘kruistocht tegen de islam’ waar hij in 2001 nog op afgaf, zou uitgroeien tot het allesbepalende agendapunt van de PVV.


[i] H. Pellikaan, S. de Lange en T. van der Meer, ‘Fortuyn’s legacy. Party system change in the Netherlands’, in: Comparative European Politics 5 (2007), nr. 3, 282-302; H. Pellikaan, S. de Lange en T. van der Meer, ‘The centre does not hold. Coalition politics and party system change in the Netherlands, 2002-12’, in: Government and Opposition 53 (2018), nr. 2, 1-25.

[ii] F. Fukuyama, ‘The End of History?’, in: The National Interest 16 (1989), 3-18.

[iii] Zo schreef het Britse weekblad The Economist in reactie op Fukuyama: ‘Islam he dismisses because it has little appeal, yet the faith may already have more true believers among its followers than communism ever had. The clash of gods and the clash of nations may prove just as destructive, and more enduring, than the clash of communism versus liberalism.’ Geciteerd in: D. Hope, ‘End of history? Not so, say critics from left and right’, in: Sydney Morning Herald, 13 december 1989.   

[iv] S. Huntington, ‘No Exit. The Errors of Endism’, in: The National Interest, 17 (1989), 3-11.

[v] S. Huntington, ‘The Clash of Civilizations?’, in: Foreign Affairs 72 (1993), nr. 3, 22-49, aldaar 29.

[vi] Ibidem, 29.

[vii] Samuel Huntington, The Clash of Civilizations and the Remaking of World Order (New

York 1996), 20.

[viii] Ibidem, 20.

[ix] Huntington, ‘The Clash of Civilizations?’, 32

[x] Zie R. Leibowitz, ‘One on One: When defeat means liberation. Renowned Arabist Bernard Lewis likens what he calls the “monstrous perversion of Islam” to the evils of Nazism and Bolshevism’, in: Jerusalem Post, 6 maart 2008.

[xi] B. Lewis. ‘The Roots of Muslim Rage’, in: The Atlantic, 266 (1990), nr. 3, 47-60, aldaar 48.

[xii] Ibidem.

[xiii] Huntington, ‘The Clash of Civilizations?’, 26.

[xiv] Gilles Kepel, The War for Muslim Minds. Islam and the West (Cambridge 2004), 62-63.

[xv] Voor een uitgebreidere analyse, zie hoofdstuk 6 van mijn proefschrift, waar deze bijdrage op voortbouwt: Merijn Oudenampsen, De conservatieve revolte. Een ideeëngeschiedenis van de Fortuyn-revolte (Nijmegen 2018).

[xvi] F. Bolkestein, ‘Einde geschiedenis laat nog even op zich wachten’, in: de Volkskrant, 9 december 1989. Zie ook Wasif Shadid en Pieter van Koningsveld, De mythe van het islamitisch gevaar (Kampen 1992).

[xvii] F. Bolkestein, ‘De integratie van minderheden’, in: de Volkskrant, 12 september 1991.

[xviii] Matthew Kaminski, ‘Pim’s misfortune’, in: The Wall Street Journal, 7 mei 2002.

[xix] Pim Fortuyn, Tegen de islamisering van onze cultuur. Nederlandse identiteit als fundament (Utrecht 1997), 10.

[xx] Ibidem, 37.

[xxi] P. Fortuyn, ‘Koude oorlog met islam’, in: Elsevier, 25 augustus 2001.

[xxii] Fortuyn, Tegen de islamisering van onze cultuur, 109.

[xxiii] In de Verenigde Staten vormen moslims een veel kleiner deel van de bevolking en is het eerder Mexicaanse immigratie die politiek controversieel is. Zo publiceerde Huntington in 2004 het boek Who are we?, waarin hij Mexicaanse immigratie als bedreiging opvoert. Mexicanen kunnen echter minder makkelijk gepresenteerd worden als bedreiging voor de judeo-christelijke identiteit. Zie Samuel Huntington, Who are We? The Challenges to America’s National Identity (New York 2004).

[xxiv] George W. Bush, ‘”Islam is Peace” Says President. Remarks by the President at Islamic Center of Washington, D.C.’ White House Press Release, 17 september 2001, georgewbush-whitehouse.archives.gov/news/releases/2001/09/20010917-11.html (geraadpleegd 31 mei 2019).

[xxv] Merel Thie, ‘Geert Wilders had in 2001 niets tegen de islam, maar nu wel’,in: NRC Handelsblad, 24 februari 2010.