Ik was gisteren bij de presentatie van de debuutbundel van Frank Keizer. Aangezien mijn persoon bij naam wordt genoemd wordt in het werk – wat bij schrijver dezes bovenal onzekerheid losmaakt – leek het me wel leuk om wat terug te praten tegen de bundel.
Als poëticale leek zal ik u niet lastig vallen met mijn stilistische en vormtechnische onwetendheid. Ik wil enkel kort ingaan op de stelling van de schrijver Jan Willem Anker bij de presentatie, dat de bundel van Frank Keizer een goed voorbeeld is van het gegeven dat politieke (dicht)kunst complex en gelaagd kan zijn.
Er bestaat namelijk een nog altijd wijdverbreid vooroordeel in de Nederlandse cultuurwereld dat politieke kunst een contradictio in terminis is. De schandalige samenkomst van kunst en politiek reduceert het kunstwerk tot een propagandistisch pamflet, waar het naar haar aard ambigu en meerduidig hoort te zijn, zo luidt het veelgehoorde refrein. Het geaccepteerde streven is een autonoom werk waar ieder het zijne uit kan halen. Deze opvatting van autonomie is voor de kunstenaars in kwestie een tweesnijdend zwaard: het geeft een ongekende uitingsvrijheid en beperkt tegelijkertijd die vrijheid door van de kunstenaar te eisen dat deze zich niet oprecht met de wereld bemoeit. Een Bono kunnen we nog wel hebben, maar een kunstenaar, nee dat niet.
Het een en ander is mooi geïllustreerd door de behoudende kunstcriticus Hans den Hartog Jager. In een fel essay in NRC beklaagde hij “het naïeve, clichématige en enkelvoudige linkse engagement” en adviseerde hij de geëngageerde kunstenaars het bijltje er maar gelijk bij neer te leggen, want “de wereld luistert toch niet”. Volgens de behoudende criticus is in de tijd van de Romantiek een soort Faustiaans pact getekend. In ruil voor artistieke vrijheid hebben kunstenaars hun maatschappelijke invloed ingeleverd en aanvaard dat hun ideeën geen rol meer spelen in het maatschappelijke debat. Kunsthistorisch gezien is dat vrij dubieus natuurlijk. Romantische kunst is veelal uitermate politiek. Wie wel eens Shelleys overweldigende The Masque of Anarchy heeft gelezen weet dat hetzelfde geldt voor de poëzie. Desalniettemin blijft de l’art pour l’art doctrine een hardnekkig obstakel waar elke kunstenaar die iets wil met de wereld, tegenop zal moeten boksen. Zo ook Frank Keizer.
Goede politieke kunst maken is ook niet makkelijk. Maar de bundel Onder Normale Omstandigheden logenstraft het welbekende vooroordeel. Het is niet naïef maar wereldwijs en zelfbewust, niet clichématig maar verrassend ontregelend, niet enkelvoudig maar subtiel gelaagd.
Neem de liefdesverklaring aan Gorter. (Zie onder voor een fragment en de site van Frank Keizer voor het geheel.) Op het eerste gezicht kan dit gedicht wat pathetisch overkomen, maar al snel ontvouwt zich een subtieler spel van contradicties. Traditioneel is het natuurlijk de dichter die zijn muze bezingt en haar zijn bezitterige liefde verkondigt. Liefde als het in bezit willen nemen van de ander, liefde als bezitsverhouding, is een centraal thema in de burgerlijke literatuur. Als zodanig is het scherp ontleedt door Rainer Just in Gegen die Liebe, waar hij de romantische liefde in de literatuur als verlengstuk van maatschappelijke bezitsverhoudingen beziet. Frank Keizer zet het cliché op zijn kop, door het verlangen te bezingen een dichter te willen bezitten.
Het alleenrecht willen hebben op een dode dichter is al wat absurd. Maar de absurditeit van dit gegeven is zo mogelijk nog groter, omdat het hier een communist betreft. Het liefdevol en jaloers willen bezitten van een vertolker van het politieke idee dat zich tegen bezit keert; die contradictie geeft het gedicht zijn suspense. De universele spanning tussen concreet gevoel en abstract ideaal.
Brecht bedacht ooit het vervreemdingseffect. Om het publiek ervoor te behoeden vervoerd te raken door het theaterstuk en zo het kritisch denkvermogen te verliezen, bouwde hij schokeffecten in. Het publiek werd zo ontregeld en gedwongen te blijven nadenken. De manier waarop Frank Keizer gebruikt maakt van politieke concepten die normaliter niet in een gedicht verschijnen, heeft iets vergelijkbaars. De lezer wordt bij tijd en wijle opgeschrikt door een plots opdoemende Lenin of een begrip als marxisme, waarna de lezer weer lekker mag doorstomen in de tekst.
Is er hier sprake van ironie? Ik denk het niet. Zonder oprechtheid valt de spanning weg, wordt het gemaakt en is er hier niets te beleven. Iedereen die schrijft wordt wel eens bevangen door het verlangen om ideeën te kunnen bezitten. Dat blijft een lastig karwij. De gemeenschap der letteren is vervuld van liefde en nijd. De dichter lijkt zich in dit geval bewust van de dubbelheid van zijn gevoelens. Hij dicht reflexief en zelfbewust. Omnia sunt communia; alles in het gemeen. Behalve Gorter, die houd ik mooi voor mezelf.
Voor Herman Gorter
Gorter ik hou van je
ik vind je zo bijzonder
ik wou het helemaal zeggen
en ik ga het zeggen
gewoon
zoals ik het zeg
je bent zo bijzonder
voor mij ben jij een van de grote dichters
een unieke verschijning
in de Nederlandse letteren
ben jij
prachtige poëzie van het wegstervende evenement
heb je geschreven
die ik vaak bij me draag
gewoon om dichtbij te zijn
om me te warmen aan je marxisme
Gorter voel je de nacht
de eerste lentenacht
er hangt iets in de lucht
het onbestemde wordt bestemming
ik geloof in de komst van iets
ik denk dat jij zoiets had kunnen zeggen
kan ik het zeggen?
ik zeg
laten we in je liefdeschip gaan zitten
en van het grauwe strand wegroeien
voordat iets ons uit elkaar drijft
voordat Lenin weer tussen ons in gaat staan