Door Merijn Oudenampsen en Miguel Robles-Durán
Ruimte is geen vaststaand gegeven, maar wordt continu geconstrueerd, gereproduceerd, en opnieuw geconfigureerd. Met deze observatie van de Franse urbanist Henri Lefebvre als beginpunt, heeft David Harvey zich toegelegd op het uitwerken van een ruimtelijk analyse binnen de marxistische theorie. Hij heeft zich ontwikkeld tot een van de meest vooraanstaande denkers over de financiële crisis, die in zijn recente boek The Enigma of Capital (2010) geportretteerd wordt als een instantie van diezelfde structurele contradicties waar Marx ons al in zoveel woorden voor waarschuwde.
In 1873 verschijnt Jules Verne’s De Reis om de Wereld in Tachtig Dagen, waarin de Engelse aristocraat Phileas Fogg een weddenschap accepteert om rond de aardbol te reizen.[1] De roman, een portret van het Britse Rijk op haar hoogtepunt, staat in het teken van de cultus van mobiliteit. Het schetst een wereld die dankzij moderne vervoerstechnieken als trein en stoomboot voor het eerst binnen handbereik was – tenminste, voor degenen die het zich konden veroorloven. Veertien jaar eerder, in een serie van schetsen en aantekeningen die bekend zijn komen te staan als de Grundrisse, beschreef Karl Marx deze hang naar mobiliteit als de structurele neiging in het kapitalisme naar de ‘vernietiging van ruimte door tijd’:
“Terwijl het kapitaal aan de ene kant moet streven naar het neerhalen van elke ruimtelijke barrière voor verkeer, of ruilhandel, om de wereld voor haar markten te veroveren, streeft het aan de andere kant naar de vernietiging van ruimte door tijd, dat wil zeggen, de reductie tot een minimum van de tijd die beweging van een plaats naar een ander kost. Hoe meer ontwikkelt het kapitaal, hoe uitgebreider de markt waarover het circuleert, wat de ruimtelijke baan van haar circulatie vormt, des te meer streeft het tegelijkertijd naar een grotere ruimtelijke uitbreiding van de markt en naar een grotere vernietiging van ruimte door tijd.” [2]
Bovenstaande passage is geschreven in een vroegere fase van wat nu in brede kringen globalisering wordt genoemd. Wat opvalt is hoe weinig deze beschrijving aan actualiteit heeft ingeboet, in de huidige tijd die gekarakteriseerd wordt door steeds wijder uitdijende wereldmarkten, en het almaar groeiende ritme en volume van getransporteerde goederen, mensen en financieel kapitaal. Volgens David Harvey leidt concurrentie ertoe dat bedrijven en overheden proberen hun voordeel te bestendigen via een superieure beheersing van tijd en ruimte, alsmede via technologische innovatie. Het gevolg hiervan, zo stelt Harvey, is dat in een kapitalistische maatschappij de verovering van tijd en ruimte onderdeel wordt van de ‘collectieve psyche’. Een mobiliteitsfetisjisme ontstaat, om dezelfde reden dat een semi-religieus geloof in technologische innovatie zich diep in onze cultuur heeft genesteld: beide zijn essentieel voor kapitalistische innovatie en groei. De verering van hypermobiliteit – denk aan publicaties zoals Thomas Friedmans The Earth is Flat (2005), of de lofprijzing van de ‘kinetische elite’ in Rem Koolhaas S,M,L,XL – is daarmee een structureel en terugkerend motief in de kapitalistische moderniteit van de laatste 150 jaar, te herleiden tot het werk van Jules Verne, zo niet nog verder terug.
In contrast met de verheerlijkende wijze waarop mobiliteit normaliter gerepresenteerd wordt, schetst Harvey een complexer en tegenstrijdiger beeld. Zijn centrale uitgangspunt waarop hij reflecteert in zijn werk The Limits to Capital (1999), zijn de barrières die geslecht moeten worden om kapitaal telkens opnieuw op winstgevende wijze te investeren. Waar dient de winst geïnvesteerd te worden die voortkomt uit eerder economische cycli? Een van de strategieën om met dit probleem van ‘overaccumulatie’ om te gaan, is de ‘ruimtelijke fix’: de geografische uitbreiding en ruimtelijke herstructurering van de economie, wat een integraal onderdeel vormde van de meest recente fase van globalisering. In de toepassing van deze ruimtelijke fix (en in de geschiedenis van economische crises meer in het algemeen) is een spanning aanwezig tussen kapitaal dat voor langere tijd geïnvesteerd is in de gebouwde omgeving – ‘vast kapitaal’ zoals transportinfrastructuur en onroerend goed – en de competitieve drang naar telkens groeiende expansie en mobiliteit die in potentie de bestaande infrastructuur geheel overbodig kan maken. Van de bouwhausse in het 19eeeuwse Parijs onder Haussmann, tot de naoorlogse ontwikkeling van het Amerikaanse suburbia, tot de huidige onroerend goed bubbel in China, waardoor complete nieuwgebouwde steden overtollig zijn geworden: kapitalisme is altijd op zoek naar een nieuwe ‘fix’, waarvan het verwoede en irrationele karakter voor iedereen pas duidelijk zichtbaar wordt, wanneer overproductie plaatsvindt en waarde verdampt.
Alhoewel op de korte termijn de financiële crisis grotendeels afgewend lijkt of op zijn minst onder controle is gebracht, kan op de lange duur de oneindige drang tot groei niet anders dan op grenzen stuitten: ecologisch, sociaal of anderszins. Het leeuwendeel van Harvey’s werk richt zich op de beschrijving en analyse van het bestaande, maar er is een significant deel van zijn werk dat zich bezig houdt met de speculatieve verkenning van het mogelijke. In Spaces of Hope (2000) ontwikkelt Harvey enkele van deze utopische verkenningen, en aan het einde van The Enigma of Capital gaat hij voorzichtig voort op dat ingeslagen pad: “Alhoewel niets zeker is, kan het zijn dat waar we ons nu bevinden, slechts het begin is van een lang reorganisatieproces waarin het vraagstuk van grote verhalen en verreikende alternatieven geleidelijk weer aan het oppervlakte komt.”[3] Met het gegeven in het achterhoofd dat nieuwe technologie een veel horizontaler georganiseerde maatschappij mogelijk maakt, probeert Harvey het oudste schisma op links te overbruggen: dat tussen de anarchistische en de marxistische traditie, zoals uitgedrukt in de furieuze polemieken tussen Marx en Bakoenin over het lot van de Parijse Commune in 1871. Waar Harvey op anticipeert in zijn utopie aan het einde van Spaces of Hope – geplaatst in een fictief scenario van een fatale crash van het kapitalisme – is de langzame opbouw van onderop van politieke lichamen buiten de bekende omtrekken van de staat. Met de aanname dat we niet vervallen in het bekende determinisme, zal het ‘nieuwe’ verschijnen, aldus Harvey, wanneer we sociale verandering beginnen te zien als een ongelijk geheel, op radicale wijze opnieuw vorm te geven via de wisselwerking tussen dagelijks leven, sociale verhoudingen, productie, technologie, verbeelding en onze verhouding tot de natuur.[4]
Paul Virilio heeft het in zijn boek Speed and Politics(1977/1986) over het verschijnen van een klassentegenstelling op het gebied van snelheid. Mobiliteit is ongelijk verdeeld, tussen wat Rem Koolhaas heeft aangeduid als de ‘kinetische elite’ en de banlieusards en sloppenwijkbewoners die zelden hun buurt uitkomen. In uw werk heeft u het over hoe de superieure beheersing van tijd en ruimte een essentieel concurrentievoordeel oplevert binnen het kapitalisme. Hoe is mobiliteit in uw visie gestructureerd?
Het is moeilijk om hierover te generaliseren omdat de motivaties voor migratie niet enkelvoudig zijn, het is een overgedetermineerd probleem. Vergeet bijvoorbeeld niet het verschil tussen grensoverschrijdende mobiliteit en binnenlandse mobiliteit, dat is erg belangrijk. Je hebt die massamigratie gehad vanuit het binnenland van China, waarbij honderden miljoenen mensen van het platteland naar de stad zijn getrokken. Dat is een migratiestroom die bewust is aangemoedigd. Migratie heeft hier zowel een zekere ‘push’ als een ‘pull’ factor. Als je kijkt naar de gevolgen van de Europese eenwording voor mobiliteit: plotseling zijn het Polen die alle hotels rond Heathrow draaiende houden, en waren het Litouwers die de Ierse pubs bemanden, in de tijd dat Ierland nog vrolijk aan de weg timmerde. Nu zijn veel migranten teruggegaan vanwege de crisis. Je ziet dus een heleboel verschillende verplaatsingen om verschillende redenen. Daarbij kent mobiliteit onder de lagere klassen het fenomeen van geld dat wordt overgemaakt naar het geboorteland (remittances). De stromen van remittances over de wereld zijn enorm. Ze zijn wat afgenomen in de laatste jaren, maar er zijn bepaalde dorpen in Mexico of Ecuador, die leven van dat geld. Je hoopt dat het teruggestuurde geld de basis kan verschaffen voor een bepaalde vorm van zelfstandige ontwikkeling. Voor zover ik weet, suggereren studies dat dit veelal niet het geval is.
Bij de elite zie je een indrukwekkende hergroepering, die voortkomt uit de constante verplaatsing van mensen. Wat je krijgt zijn gettoachtige structuren, waar de transnationale bourgeoisie zichzelf kan parkeren voor twee of drie jaar voordat men weer verder trekt naar Shanghai of elders. Daar heb je een compleet ander patroon van mobiliteit. Het is bijvoorbeeld extreem kostbaar om een dokter te trainen in de VS. Wanneer opgeleide doktoren eindelijk een baan krijgen hebben ze meestal een schuld van een half miljoen dollar. Je kunt iemand huren uit India die volledig gekwalificeerd en getraind is, zonder die schulden. Ziekenhuizen staan onder druk en zoeken daarom naar arbeidskrachten die niet zijn opgezadeld met die bijkomende kosten. Deze overzeese arbeidskrachten kunnen de lonen drukken, zodat Amerikanen die zich in de schulden hebben gestoken tot de conclusie komen dat ze niet genoeg geld kunnen verdienen tenzij ze zich richten op private consultancy. Ze zien zichzelf hiertoe gedwongen, ook al is het iets wat een dokter met een sociaal geweten niet zou willen doen. De Verenigde Staten heeft sinds de jaren zeventig bezuinigd op onderwijs, omdat het opgeleide mensen van elders kon krijgen. Het is in feite een onteigening van middelen uit de rest van de wereld, wat totaal niet gezond is. Je moet naar mobiliteit kijken in lagen, want tegelijkertijd kijk je naar de banlieues in Parijs en zie je bevolking die effectief ingesloten is en gemarginaliseerd is. Je moet uitkijken met het maken van simpele generalisaties.
In uw werk schrijft u dat crises nooit effectief worden opgelost in ons economische systeem, ze worden slechts verplaatst van de ene plek naar de andere. Een manier waarop dit plaats vindt is van de boekhouding van de banken naar de boekhouding van de overheden. Maar u schrijft over een specifieke ruimtelijk element in het analyseren van crises: de ‘ruimtelijke fix’, de uitbreiding van het kapitalisme naar nog onderontwikkelde gebieden en een vorm van ‘creatieve vernietiging’ van overbodige infrastructuur in ontwikkelde economieën. Is er een ruimtelijke fix aan het werk in de huidige context?
De ruimtelijke fix zoals die plaatsvond in landen als de Verenigde Staten en de UK gedurende de jaren tachtig en negentig, draaide meer om het kannibaliseren van de achtergelaten gedeïndustrialiseerde wereld. Het ging niet zozeer om uitbreiding als om interne wederopbouw: het bouwen van lofts in pakhuizen, herontwikkeling van havengebieden, en zo verder. Op dit moment vereist de verouderde infrastructuur van de VS grootschalige vernieuwing. Obama wil daarmee aan de slag. Maar dit wordt tegengehouden door de Republikeinen; deze weg inslaan zou een keuze voor Keynes inhouden. Tot op bepaalde hoogte is hun logica als volgt: als zij de economie in de huidige staat weten te houden van hoge werkeloosheid maar met een hoge winstmarge voor de economische elite, dan hebben ze een goede kans om Obama kapot te maken in de volgende verkiezingen. Ze blokkeren Obama’s plan voor hogesnelheidstreinen, ze blokkeren zijn 55 miljard dollar kostende infrastructuurplan. Ze blokkeren elke vorm van ruimtelijke herstructurering. De vraag is dan, waar gaat meerwaarde naartoe? Waar het al langere tijd naartoe gaat, namelijk naar de opkomende economieën. Een van de redenen voor de sterke opleving van opkomende economieën, en dat is een van de zorgen nu, is dat er sprake is van een sterke uitstroom van kapitaal uit de VS. Er is een instroom van kapitaal om de Amerikaanse schuld te financieren, maar er is een sterke uitstroom van investeringskapitaal.
Toen de financiële crisis plaatsvond, hoorden we vele apocalyptische voorspellingen van opiniemakers en intellectuelen, in het bijzonder die op links, over de aanstaande ineenstorting van het kapitalisme en de ideologische implosie van het neoliberalisme. Lezen we de kranten nu, dan krijg je het gevoel dat het systeem terug op de rails is. Waar zijn we nu, welke mutaties vinden er plaats als gevolg van de financiële crisis?
Ik denk dat de crisis als zodanig, al anderhalf jaar technisch voorbij is. In formele zin was de crisis in de VS over in juni 2009. China had een dipje en kwam er bijna binnen een jaar weer uit. Er is geen economisch grondslag voor de huidige crisis, maar een zeer omvangrijke politieke grondslag. Deze politieke grondslag is al langer aanwezig in twee vormen. Voor de eerste, kunnen we teruggaan naar gebeurtenissen zoals de Mexicaanse schuldencrisis van 1982, waar de banken werden gered, en vervolgens de rekening werd doorgeschoven naar het volk. De huidige tijd is er een van het doorgeven van rekeningen, met andere woorden, we leven nog steeds in neoliberale tijden. De tweede vorm is in het bijzonder op de VS van toepassing, maar je vindt er ook onderdelen van in Groot-Brittannië. In de jaren tachtig liet Ronald Reagan de schuld op een indrukwekkende manier oplopen, via een wapenwedloop met de Sovjet Unie en door een enorme belastingvermindering voor de hogere inkomens. Zijn begrotingschef zei op een gegeven moment: onze gedachte hierachter was dat als we de schuld zouden laten oplopen, dan kun je die schuld als motivatie gebruiken om de aanval in te zetten op alle sociale programma’s die je niet ziet zitten. Hij zei: dat was onze strategie. Wat deed Bush jr.? Hij kwam aan de macht en verminderde de belastingen voor de rijken, net als Reagan had gedaan. Hij vocht uit vrije keuze twee oorlogen, waarmee hij een enorme schuld opliep. Het derde ding wat hij deed, was het invoeren van een Medicare geneesmiddelsubsidie, wat in feite een enorme verkapte subsidie was aan de farmaceutische industrie. In die jaren zei Dick Cheney telkens weer: Reagan heeft ons verteld dat tekorten er niet toe doen. Dan kom je op een punt waar het tekort gebruikt kan worden om op de sociale programma’s te gaan korten. De crisis – tussen aanhalingstekens – wordt bewust verlengd. Er wordt veel gepraat over werkeloosheid, maar de crisis is er niet een van werkeloosheid, het gaat om de schuld die wordt gebruikt om de kosten van sociale reproductie (onderwijs, zorg, etc) te externaliseren.
Het ziet ernaar uit dat hier sprake is van een contradictie. Een nieuwe golf van bezuinigingsmaatregelen wordt geïmplementeerd, er is een wederopleving van de neoliberale agenda, met de Big Society ideeën zoals gepresenteerd door de conservatieven in de UK als het duidelijkste voorbeeld. Maar u stelde zelf in The Enigma of Capital dat de meest logische reactie uit het oogpunt van het kapitaal, een Keynesiaanse benadering zou zijn: om de koopkracht te verhogen, want daar ligt volgens u ook de oorsprong van de crisis. Precies het tegenovergestelde vindt nu plaats. Interessant is ook dat George Soros onlangs nog de bezuinigingen in de UK als contraproductief bekritiseerde. Kunt u iets over deze contradictie vertellen?
Ten eerste, er is wel degelijk een Keynesiaans project aan de gang. Dan heb ik het natuurlijk over China, maar ook in Latijns Amerika waar de economische groei in landen als Argentinië en Brazilië rond de acht procent schommelt. China gebruikt Keynesiaanse tactieken om uit de crisis te komen, grootschalige infrastructurele projecten, het bouwen van nieuwe steden, het laten stijgen van de lonen. Er is een deel van het mondiale kapitaal dat zich een groot Keynesiaan betoont, en er is ons deel, in de VS en Europa, dat de andere kant opgaat. De juiste vraag hier is, wiens belang is ermee gediend? Bedrijven maken nu meer winst dan ze in tijden hebben gedaan. Het gaat ze extreem goed. Gedeeltelijk omdat wijdverspreide werkeloosheid het ze toestaat om een tweedeling in de arbeidsmarkt te introduceren, namelijk mensen die al een baan hebben met een bepaald type contract, en mensen die nieuw binnengebracht worden op een ander type contract, bijna zonder zorg en pensioenstoeslagen. De winstmarge voor bedrijven is daarom hoger dan ooit. In andere woorden, er is geen grote fractie van het kapitaal die denkt als Soros, en die de politiek promoot die nodig is vanuit het oogpunt van het stabiliseren van het kapitalisme in het algemeen. Het zakenleven bestaat uit mensen als de gebroeders Koch, die altijd een hekel hebben gehad aan milieuwetgeving en aan enige mate van sociale interventie die hen dwingt om de kosten van sociale reproductie te internaliseren. Dan zijn er nog andere fracties: het financieel kapitaal is erg tevreden op dit moment, zij willen geen verandering. Wanneer Marx hierover praat in het hoofdstuk over de werkdag, dan schrijft hij dat in onderlinge concurrentie individuele kapitalisten een politiek navolgen van après moi la deluge.
Hoe ziet u de relatie tussen nieuwe communicatietechnologie en de revoltes in de Arabische wereld? In Westerse media verslaggeving over de gebeurtenissen, worden Facebook en Twtter tot de symbolen van de moderniteit en Westerse vrijheden. Dit vreemd genoeg terwijl westerse regeringen een zeer ambivalente positie innemen ten aanzien van de ontwikkelingen in Egypte, en terwijl het beleid van Facebook en Twitter ook onder vuur ligt. Tot op welke hoogte ziet u hier technologie optreden als een soort geloof, en tot op welke hoogte geeft het reële mogelijkheden om de status quo te bestrijden?
Ik ben zeer wantrouwend ten opzichte van de nadruk die gelegd wordt op Facebook en Twitter. Zelfs als ik accepteer dat de jongerenbeweging, die een belangrijk onderdeel vormde van de opstand en die haar in gang heeft gezet, het als communicatiemiddel gebruikte. Ik denk niet dat het veel anders is dan wat er gebeurde toen de telefoon werd uitgevonden of de radio. In andere woorden, alle partijen kunnen er gebruik van maken, er zit geen inherente politieke kwaliteit aan vast. Als je de beelden van de mensen op het Tahrir plein hebt gezien, als je luisterde naar de interviews, dat waren geen middenklasse jongeren, die waren er ook, maar velen waren hele gewone mensen. Noord Afrika kent een belangrijke geschiedenis van rellen en opstanden rond voedselprijzen. Ik durf te wedden dat veel mensen de straat opgingen vanwege de prijs van voedsel, niet door Twitter. Ze waren niet zo bezorgd om abstracte vrijheden, zij maakten zich druk om de kunstmatige hoge prijzen die door monopolies in stand werden gehouden, en dat er niet genoeg te eten was. Er is veel sociale onrust in Egypte sinds 2002 of 2003. Alhoewel stakingen illegaal waren onder Mubarak, werd er toch gestaakt. Werkende mensen waren heel erg ontevreden. Misschien hebben de studenten de opstanden in gang gezet, maar het zou nergens op uit zijn gelopen als er geen andere bronnen van ontevredenheid waren die op springen stonden, die zich erbij voegden en er een belangrijk deel van uitmaakten. Er was een interessant commentaar van een journalist op MSNBC, Richard Angle. Hij is daar vijftien jaar geleden gaan wonen en leerde de taal. Vier jaar woonde hij in een zeer arm deel van Caïro. Hij werd gevraagd: wat zie jij als de aanleiding? Hij zei: vijftien jaar geleden, toen ik bij die mensen was, waren ze zeer arm, maar ze kwamen rond en ze voelden dat dit hun leven was. Nu zien ze zich geconfronteerd met het feit dat iemand een enorme villa aan de overkant van de straat heeft gebouwd. Ze zien opeens de tekens van ongelofelijke rijkdom. En zij zijn net zo arm als ze altijd al waren, zo niet nog armer, want publieke voorzieningen zijn gereduceerd of bestaan niet meer. Er is een theorie over ontevredenheid die zich richt op relatieve deprivatie. Als er sprake is van absolute deprivatie, als iedereen arm is, dan krijg je geen revolutie, wanneer er relatieve deprivatie is, dan is het veel waarschijnlijker dat je grote ontevredenheid krijgt. Hij was er erg expliciet over, hij praatte met mensen die zeiden: hoe komt het dat ik zo arm ben terwijl zij zo rijk zijn geworden? Een klasse-antagonisme dat nu open en bloot voor iedereen te zien is, net zoals de arbeidsconflicten van de laatste tien jaar. Al deze elementen maken onderdeel uit van wat er daar gebeurt. Je moet dit allemaal in ogenschouw nemen voordat je mij kunt vertellen dat het komt door Facebook of Twitter.
In uw boek Spaces of Hope speculeerde u op een mogelijke transitie uit het kapitalisme. Met de financiële crisis nog vers in het geheugen, zou u deze utopische verkenning van de toekomst veranderen?
Ik heb een scenario voor de transitie geschetst, ik zou nu een ander scenario schrijven, en het zou een interessante vraag wat ik zou veranderen. Onderdeel van dit scenario is dat ik me bezig ben gaan houden met de vraag wat het betekent om een antikapitalist te zijn, en waar het kapitalisme door vervangen zou kunnen worden. Ik nam bijvoorbeeld de eerste vier hoofdstukken van deel twee van Het Kapitaal en keek naar de definitie van kapitaal die daarin voorkomt. Marx zegt dat dat niet geld is, omdat geld alleen kan doen wat geld doet, namelijk je helpen dingen te kopen en te verkopen. Daarnaast is er veel geld in omloop dat niets te maken heeft met kapitaal. Geld is het enige punt in het circulatieproces, waar je duidelijk kunt zien dat je winst hebt gemaakt of niet. Daarom is er een soort fetisjistisch geloof dat geld kapitaal is. Marx is stellig in zijn taalgebruik, hij zegt dat je een bord voor je kop hebt als je dat denkt. Vervolgens vraagt hij: is het kopen en verkopen van arbeidskracht een definitie van kapitaal? Nee, de uitruil van geld voor arbeid heeft altijd al plaatsgevonden. Hij gaat verder en vraagt, kunnen we het zien in termen van commodificering? Het antwoord is nee, de uitruil van goederen vindt al veel langer plaats. En dan zegt hij over productie: het is niet productie, want productie kan in veel verschillende vormen voorkomen. Je realiseert je dat de definitie van kapitaal waar hij op uitkomt, een sociale relatie is tussen kapitaal en arbeid, die de productie van meerwaarde mogelijk maakt. Dit is terug te voeren op een passage in de Grundrisse, waar hij zegt dat productie domineert over al het andere, maar het is productie van meerwaarde, niet gewone fysieke productie. Als je een antikapitalist wilt zijn, dan ben je toegewijd aan de afschaffing van de klassenrelatie tussen arbeid en kapitaal, en de productie van meerwaarde. Waardoor vervang je het? Nergens in Het Kapitaal, en dit is erg interessant als je er doorheen gaat, nergens zegt Marx dat de staat het kapitalisme zou moeten vervangen. Hij is voor de vrije associatie van arbeiders, in feite staat hij voor arbeiderszelfbestuur, de mogelijkheid voor werkers om collectief te besluiten over de te volgen koers. Dan kijk je naar de geschiedenis van dit alles. De praktijk van arbeiderszelfbestuur zien we overal terugkomen en we zien het ook in de huidige fabrieksbezettingen. Een andere reden om dit als kern te nemen van het socialistische project, is dat bij een peiling waarschijnlijk zeventig procent een positieve reactie zou geven. Kijk naar de populaire reactie toen die mensen van de Windows Republic in Chicago hun fabriek overnamen: iedereen zei yeah! Je krijgt een ongehoord positieve reactie die je niet krijgt als de staat het zou overnemen. Dit is de kern waar het om zou moeten gaan. Dit is wat er op verschillende plekken in Het Kapitaal staat. Ironisch genoeg is dit idee van antikapitalisme niet ver verwijderd van de opvattingen van Proudhon. Marx kon af en toe een nogal paranoïde zijn wat betreft sommige mensen en hij ging nogal ver in het in opspraak brengen van alles wat Proudhon zei. Om deze reden is hij waarschijnlijk er niet toe overgegaan om de notie van arbeiderszelfbestuur al te expliciet te maken, omdat hij bang was om in Proudhon’s vaarwater terecht te komen. Maar nogmaals deze notie is verbonden aan ideeën zoals wederzijdse hulp en de anarchistische traditie, waar het veel simpeler in te integreren is, dan het is om te pleiten voor staatseigendom van de productiemiddelen.
Gepubliceerd in Open #21, 24 mei 2011.
[1] De andere werken van Jules Verne, gezien als een van de eerste sicence fiction schrijvers, betreffen vergelijkbare thema’s. Hij schreef over ruimtereizen in De la Terre a la Lune (1865) en over de exploratie van de zee in Vingt Mille Lieues sous les Mers (1869) lang voordat dit technologisch mogelijk werd.
[2] Karl Marx, Grundrisse: Foundations of the Critique of Political Economy, 1993 (1859), p.538-539,
[3] David Harvey, The Enigma of Capital, 2010, p. 225
[4] In een kort essay getiteld”On the Deep Relevance of a Certain Footnote in Marx’s Capital“, oorspronkelijk gepubliceerd in het tijdschrift Human Geography in 2008, behandelt Harvey sociaal-ruimtelijke ontwikkeling aan de hand van zes relationele criteria ontleent aan voetnoot 4 van hoofdstuk 15 van het eerste deel van het Kapitaal, Deze criteria zijn: 1) The relation to nature, 2) The technological mixes envisaged, 3) The forms of production to be implanted in the city, 4) The predominant forms of social relations, 5) The qualities of daily life, 6) The mental conceptions of the world.