Hoe de politiek verdween uit Nederland

“We brengen democratie in de hele wereld, maar zelf leven we onder een dictatuur…. puur winstbejag”, zegt een oude, rijzige man snoevend.
 Het is herfst 2006, een druilerige dag. Buiten regent het, binnen heerst cynisme. We bevinden ons op een inspraakavond in de Meervaart te Osdorp, waar de herstructurering van de Amsterdamse Westelijke Tuinsteden op de agenda staat. Wie een constructieve dialoog verwacht tussen bewoners en bestuurders heeft waarschijnlijk nog nooit zo’n avond bijgewoond: een zorgvuldig ritueel van pappen en nathouden. Als een golf die gewoon is zich kapot te slaan tegen een onbeweeglijke kust om daarna teleurgesteld af te druipen, zo botst de woede van bewoners op de ontwijkende rationaliteit van bestuurders: “dat zullen we zeker meenemen, mevrouw”.

Als de levendigheid van het politieke proces op deze informatieavond een indicatie is voor de gezondheidstoestand van het politieke bestel in Nederland, dan is de patiënt meer dood dan levend. Van de bruisende Griekse polis waaraan de democratie haar ontstaan dankt – de arena van botsende politieke subjecten, de vrijhaven van dissidentie – naar de borrelende zaal in Osdorp, alwaar de zuurgraad van aanwezigen doet vermoeden dat de houdbaarheidsdatum van de huidige politiek al enige tijd is overschreden.

Wie heeft de politiek om zeep gebracht? Is het niet het liberalisme, dat van de politiek een theekransje van technocraten heeft gemaakt? Dat politiek reduceert tot handjeklap, een droge belangenafweging verspeend van ethiek en moraal? De verzuurde conditie van de liberale democratie heeft geleid tot haar ondode revival in de vorm van rechtse identiteitspolitiek. Een revival die bewoners van de Westelijke Tuinsteden weinig soelaas zal bieden.

I Nieuw West: de frontier van Amsterdam

Onderweg in de tram, snellend door een niemandsland langs de Sloterplas, besef ik me dat dit stuk stad nauwelijks bestaat op mijn mentale kaart van Amsterdam. Net als de Vinex-wijken die ik voornamelijk ken van het uitzicht in de trein, lijkt het een plek zonder identiteit te zijn, een enorm oppervlak van naoorlogse bouwblokken aangevuld met parken en bosschages. Toch stonden deze wijken, gebouwd op basis van het Algemeen Uitbreidingsplan van CIAM architect Cornelis van Eesteren, ooit bekend als een vooruitstrevende, moderne leefomgeving voor de nieuwe mens, gepland met alle aspiraties van de modernistische stedenbouw, die zich richtte op de behuizing en verheffing van de arbeiderklasse. Veel is veranderd, de meeste oude bewoners zijn verhuisd, de wijk nalatend aan een bevolking die voornamelijk bestaat uit migranten en hun nageslacht, ouderen, of anderen op het sociaal minimum. Het is nu een gebied dat alleen sporadisch in het nieuws komt als verblijfplaats van Mohammed B. of als toneel van problemen met Marokkaanse hangjongeren. In de beeldvorming is het verworden tot een achterstandsbuurt, een ‘concentratiewijk’ gekenmerkt door segregatie en sociale problematiek. Bijna bevreemdend om te horen dat mensen daar toch plezierig wonen in de ruime, goedkope huizen met veel groen. Maar voor sommigen niet lang meer. Het is namelijk in deze vergeten uithoek waar een van de grootste stedelijke vernieuwingsoperaties van Europa plaatsvindt.

Bij de meeste mensen roept het woord frontier misschien associaties op met de beroemde Star Trek slogan, ‘Space, the final frontier’, uitgesproken voordat straalmotoren de Enterprise met tig maal de lichtsnelheid uit beeld doen schieten, waarmee het begin van de zoveelste aflevering wordt aangekondigd. In de wereldse variant van het woord staat het voor de magische kolonisatiegrens van het Amerikaanse westen. Drommen kolonisten en fortuinzoekers vertrokken naar het westen om er het ‘lege’ land te ‘ontdekken’, het eigendom van de grond te claimen – na eventuele indianenstammen uit de weg te ruimen – en er hun kapitaal te maken of dat juist te verliezen. Het is het scheppingsverhaal van de Amerikaanse Droom. Het ‘wilde westen’ van onontgonnen mogelijkheden en niet nageleefde regels, een mythe die een vaste plek heeft gekregen in de westerse psychologie middels een populaire cultuur van western films, rodeoshows en niet te vergeten stripheld Lucky Luke, wiens verhalen steevast eindigen met de cowboy die de ondergaande zon achterna rijdt, immer naar het westen toe.

Uit dezelfde achtergrond lijkt de naamkeuze voort te komen van de koepel van woningcorporaties in de Westelijke Tuinsteden: FarWest. Deze bundeling van krachten, opgericht in 2000 om de uitvoering van de vernieuwing te coördineren, heeft tezamen met andere corporaties en lokale overheden een uitgebreid plan in werking gezet om de Westelijke Tuinsteden opnieuw te ‘ontdekken’, zeg maar te ‘koloniseren’ met koopkrachtige bewoners en luxe appartementen. De legitimatie van de plannen werd gevormd door een lijvige SWOT analyse (1), waarbij voorspelbaar genoeg de locatie als ‘strength’ en de bevolking als ‘weakness’ werd aangewezen. Een gebied met volop mogelijkheden, tussen bruisende zakencentra zoals de Zuidas en Sloterdijk, alleen jammer van die bewoners. De SWOT analyse is het toonbeeld van een subtiele verschuiving die zich heeft voortgedaan in het beleidsdiscours over ‘probleemwijken’, waarbij het plotseling de wijk is die de problemen heeft en niet de bewoners. De problemen van de wijk zijn echter niet gelijk aan die van haar inwoners, het gaat hier om ‘imagoproblemen’ en een ‘zwakke positie in de woningmarkt’, de crux is dat in de SWOT analyse de bewoners opeens zélf als een bedreiging worden geportretteerd voor de wijk. Deze verschuiving betekent impliciet dat de wijk geherdefinieerd wordt als een ‘leeg’ gebied, in de eerste werkvisies werd het dan ook als een tabula rasa opnieuw verbeeldt met indrukwekkende architectuur.

In de periode tot 2015 wordt er gepland om 17.500 koopwoningen en 5000 dure huurwoningen te realiseren, terwijl 17.600 sociale huurwoningen verdwijnen door sloop of verkoop en daar slechts 5.600 voor worden teruggebouwd. Minder dan 20% van het programma is sociale woningbouw, de rol van FarWest en andere corporaties is daarmee hoofdzakelijk die van projectontwikkelaar, maar dan wel een gesubsidieerde projectontwikkelaar, want de vernieuwing krijgt zowel van de nationale als lokale overheid geld toegestopt. Het zal er misschien mee te maken hebben dat grote concentraties ‘allochtonen’ tegenwoordig de alarmbel doen rinkelen bij politici. Er moet ‘gespreid’ en ‘gemengd’ worden, sociale woningbouw wordt verkocht of gesloopt zodat nieuwe koopkrachtige bewoners de restpopulatie kunnen ‘integreren’. Allochtonen zijn zogezegd de ‘indianen’ van Nieuw West. Dat de sociale problemen niet echt kleiner worden als je meer huur moet betalen of gedwongen bent om een huis te kopen wat niet bij je inkomen past, lijkt niet echt aan te komen bij de overheid. De echte wildwesttaferelen vinden plaats als bewoners protest aantekenen en tezamen met sympathiserende architecten een alternatief plan indienen om sloop te voorkomen, zoals in het geval van het Delflandplein. FarWest bleek de gelukkige bezitter van een echte cowboymentaliteit en dreigde het lokale stadsdeel met een schadeclaim als deze het zou wagen bewoners tegemoet te komen en de sloop te annuleren. De overheid dreigde uiteindelijk zelfs de subsidie van de bewonersorganisatie stop te zetten, met het argument dat het niet ‘de oppositie gaat financieren’ (2).

Ik loop naar binnen, bedien me van gratis koffie en informatiefolders en neem plaats in een van de blauwe stoelen in de theaterzaal. De meeste aanwezige bewoners (zo tussen de twintig en de dertig) zijn veelal autochtone ouderen, en ontpoppen zich later als de verstokte die hards van het inspraak circuit. Het geringe aantal aanwezige bewoners is misschien te verklaren uit het feit dat vanavond een complexe bestuurlijke heroriëntering op het programma staat, van weinig relevantie voor bewoners die alleen willen weten óf en wanneer hun huis gesloopt gaat worden. Ook het feit dat volgens peilingen in de meeste buurten zo’n 80% van de bewoners denkt dat naar wat zij zeggen, toch niet geluisterd wordt, speelt misschien een rol – en bevestigt de reputatie van de inspraakavond als een therapeutische deëscalatie sessie.

Het is nog voor het begin van de eerste spreker. Drie oudere bewoners in de rij voor me, twee mannen en één vrouw, discussiëren informeel op vrij zachte, maar toch gespannen toon. De vrouw vertelt over een telefoongesprek met iemand van de gemeente, waar zij hoopte dat de nieuw gekozen linkse coalitie veranderingen in het huisvestingsbeleid teweeg zou brengen. Maar haar vraag of er mogelijkheden waren voor haar om in haar woning te blijven wonen, leverde niet het antwoord op waarop ze gehoopt had: ‘Gaat u maar op zoek naar een nieuwe woning, mevrouw, als u zich daar tegen gaat verzetten bezorgt u uzelf alleen maar een hartverzakking’, was volgens haar het ‘schandalige’ antwoord. “Het is zo’n prestige kwestie. Wat hebben we aan allure, als de mensen allemaal verarmen?” Achter me praat een wat dikkere man met een vrouw naast hem over wat hij wil voordragen. “Is het wel aan de orde?”, vraagt hij in een zwaar Mokums accent. De vrouw denkt van wel. “Ik heb het over het algemeen woonbelang, dat is toch vrij algemeen, misschien past het niet bij de avond.” “Motte we effe luistere.”

De meerderheid van de aanwezige politici maakt met zijn houding duidelijk dat ze hier eigenlijk niet wil zijn; geïrriteerd door de zuurtegraad van de bewoners, en hun taalgebruik, alsof ze uit de jaren ’70 zijn ge-teletransporteerd. Bij het horen van het woord ‘algemeen woonbelang’ maakt menig wenkbrauw een opwaartse beweging, één politicus rolt zelfs met zijn ogen. De voorzitter, die fungeert als een soort ‘glijmiddel’ – ’t mag tenslotte niet al teveel gaan schuren – breekt mensen behendig af als ze iets te fel of emotioneel uit de hoek komen en houdt de sfeer erin. Een gratis kopje koffie en ik ga weer naar huis. Maanden later krijg ik een brief in de bus: de beslissingen worden zonder noemenswaardige wijzigingen doorgevoerd; ‘bedankt voor uw aanwezigheid’. Dat is het poldermodel in Nieuw West.

II Het post politieke tijdperk

Participatie, interactieve beleidsvorming, open plan processen met klankbordgroepen, inspraak en consultatie procedures, coproductie; aan de hoeveelheid termen die gebruikt worden om de participatie van bewoners in de stedelijke vernieuwing te beschrijven zou je denken dat hier sprake is van een democratisch Mekka, de cutting edge van de deliberatieve democratie. Uit onderzoek blijkt echter dat ‘de intentie er wel is, maar de realiteit enigszins achterblijft’, want ‘inspraak is geen aanspraak’ aldus bestuurders in een interview. Uiteindelijk leiden de prachtige participatiemodellen tot een enigszins teleurstellende realiteit van voorlichting en informatieverstrekking en enige therapeutische inspraakavonden om de woede wat te bekoelen. Democratie als therapie.

Wat kunnen wij destilleren uit de inspraakavond in deze blauwbezetelde ruimte? En breder gezien, indien wij deze avond als een momentopname zien van het algemene politieke proces in Nederland, wat zegt het ons over de politieke arena, of over de politiek, tout court? De politici waren nog tot op zekere hoogte aanwezig in de zaal van de Meervaart, maar de politiek, die had zich via een achterdeur al sluipenderwijs uit de voeten gemaakt. Waren er wel keuzes die gemaakt hadden kunnen worden? Was hier nog wel sprake van politiek? Om op deze vragen een bevredigend antwoord te kunnen geven, zullen we onze toevlucht moeten nemen tot het terrein van de politieke filosofie.

Volgens politieke filosofen als Chantal Mouffe, Slavoj Žižek en Jaques Rancière leven wij in een tijdperk waarin de politiek ons onthouden wordt. Dit ‘post politieke’ tijdperk kenmerkt zich als een model waarin conflicterende ideologieën hebben plaatsgemaakt voor een overlegstructuur van verlichte technocraten, waar het politieke bedrijf geen politiek bedrijft, maar management. Deze evacuatie van de politiek kan volgens de auteurs geweten worden aan de beperkingen van het liberale gedachtegoed. Ik zal hieronder kort hun analyse uiteenzetten, waarna ik de relevantie van hun inzichten voor de inspraakavond in Osdorp zal belichten.

De origine van de politiek vinden we volgens Rancière in de Griekse polis, op het moment dat de demos – het volk – zich begint te roeren. Een groep die tot dan toe uitgesloten was van maatschappelijke representatie, eist haar plaats in de politieke dialoog en de uitvoering van de macht, om zo op gelijke voet te komen met de aristocratie en oligarchie. Terwijl zij op deze manier zich manifesteert, presenteert de groep haar belangen als die van de hele maatschappij, van het publieke belang. Zij die politiek gezien niets betekenden, zijn opeens alles: zij stellen zich op als vertegenwoordigers van de gehele samenleving, terwijl zij de gevestigde belangen afdoen als privé-belangen. Voor Rancière is de werkelijke ‘politieke’ strijd dus niet een rationeel debat tussen verschillende partijen, maar de strijd om politieke erkenning an sich.

Uit een lezing van het werk van Rancière concludeert Žižek dat het politieke moment bij uitstek te vinden is bij identificatie van de uitgesloten groep met het publieke belang, het universele. Politiek is volgens deze definitie dus niet zozeer het onderhandelingsmechanisme tussen gevestigde partijen en hun belangen, maar eerder de strijd om de definitie van het kader waarin deze onderhandelingen plaatsvinden, wie mag meespelen en wie wordt buitengesloten.

“[T]he political act proper is not simply something that works well within the framework of existing relations, but something that changes the very framework that determines how things work …. [A]uthentic politics … is the art of the impossible – it changes the very parameters of what is considered ‘possible’ in the existing constellation” (Žižek, The Ticklish Subject, 1999).

Het kenmerk van het post politieke tijdperk is dat het de klassieke Griekse conceptie van democratische politiek afschaft: het negeert eisen die verder gaan dan een uitruil van belangen, binnen bestaande kaders.

Chantal Mouffe stelt dan ook dat het belangrijkste probleem van de liberale notie van democratie schuilt in het feit dat zij het politieke reduceert tot een rationele afweging van belangen. Binnen het economische liberalisme komen sociale harmonie en the greatest good for the greatest number, kortweg de best mogelijke resultaten, voort uit de vrije concurrentie tussen individuen.  Het is bijna net zo in het politieke liberalisme, waar het optimale resultaat voortkomt uit de vrije confrontatie en concurrentie van meningen en argumenten. Hieruit zou een rationele consensus moeten voortkomen die op gebalanceerde wijze, voor iedereen gezamenlijk het beste resultaat oplevert. Een van de grote problemen van deze visie is volgens Mouffe dat er uitgegaan wordt van een rationele politiek van ‘nutsmaximalisatie’, waarbij zowel kiezers als politici handelen volgens hun rationeel doordachte belangen. De liberale visie brengt daarmee een strikt onderscheid aan tussen het publieke en het privé domein. De politici moeten hun emotie, ethiek, moraal en religie thuis laten; zij worden geacht slechts rationele onderhandelaars te zijn. Binnen de politieke arena hoeft men namelijk slechts overeenkomst te bereiken over technische en procedurele kwesties. De beperking van democratie tot een set van neutrale procedures, de transformatie van burgers in politieke consumenten en de liberale nadruk op de ‘neutraliteit’ van de staat, heeft de politiek ontruimt van alle substantie, volgens Mouffe. De liberale consensus functioneert echter nooit als een werkelijke consensus, maar sluit altijd mensen uit.

In Nederland kennen we deze tendens natuurlijk al langer dan vandaag. De liberale opvatting van politiek is hier zo sterk ingeburgerd dat het inmiddels tot de volksaard wordt gerekend: het poldermodel, gelegitimeerd met mythische verwijzingen naar het ontstaan daarvan in de strijd tegen het wassende water. Antidemocratische politiek richt zich volgens Žižek per definitie op depolitisering, een terugkeer naar de normale gang van zaken, waar iedereen zijn plaats en belangengroep kent.

Natuurlijk moeten we een slag om de arm houden, dictatoriale regimes zijn een stuk ondemocratischer, maar het is wel navrant dat juist datgene wat in Nederland doorgaat voor democratisch, het uitbouwen van een hele infrastructuur van belangengroepen en representatiemechanismen, juist als zeer antidemocratisch gezien kan worden. Het is wat Marcuse benoemde als ‘repressieve tolerantie’, het inkapselen van protestbewegingen en antagonisme, wat in Nederland ook wel bekend staat als ‘doodknuffelen’. Men stelt een aantal actieve leden van een politieke, etnische of religieuze groepering een institutionele positie voor als belangengroep en al snel vertaalt subsidieafhankelijkheid en beperkte deelname in het besluitvormingsproces zich in een gematigde positie en identificatie met de macht. Critici word haast onmiddellijk de vraag voor de voeten geworpen of zij dan een beter idee of werkend alternatief voor handen hebben, iets dat past binnen bestaande structuren. Is dit niet het geval, dan wordt de criticus al snel benoemd tot cynicus, een persoon met de verkeerde tijdgeest die wordt uitgesloten van het publieke debat.

Het mag dan ook geen wonder heten dat op het gebied van de stedelijke ontwikkeling, wat in de Nederlandse geschiedenis een van de meest vruchtbare terreinen voor de ontwikkeling van normdoorbrekende politiek is geweest, er een indrukwekkend mechanisme van procedures bestaat om conflict te voorkomen en kritiek te pareren. Sinds de jaren ’70 heeft bewonersparticipatie zich ontwikkeld tot een steeds legere praktijk. Vandaag de dag geven bestuurders openlijk toe dat bewonersparticipatie slechts een symbolische geste is die de kans op hevige protesten in een later stadium moeten voorkomen. De aanstaande privatisering, ofwel de outsourcing van de inspraak in Nieuw West van lokale politiek naar niet verkiesbare woningcorporaties is de laatste tragische ontwikkeling. Zelfs als een groep zich openlijk verzet dan kan daar makkelijk overheen gestapt worden, men benoemt de mensen als NIMBY (Not In My BackYard), of simpelweg als niet representatief:

Toenemende protesten hoeven niet altijd veel te beteken: wanneer er tien procent protesteert, is er nog een groep van negentig procent die zwijgt, en men zou kunnen zeggen ‘wie zwijgt stemt toe’” (S.P Willing, voorzitter stadsdeel Osdorp, januari 2005).

Burgers zien hun eigen belang, bestuurders dienen het algemeen belang. (E. Stricker vice-voorzitter stadsdeel Slotervaart).

In de zaal in Osdorp had zich dus een klassieke omkering voltrokken. De gemeente en woningcorporaties kwamen op voor hun privé belangen als projectontwikkelaars, terwijl de gemarginaliseerde bewoners zich publiekelijk opwierpen voor “het algemeen woonbelang”. Waarmee zich zo’n 2400 jaar na dato – niet in Athene maar in het onwaarschijnlijke Osdorp – een gefaalde poging voordeed om de politiek terug te brengen tot haar oorspronkelijke betekenis.

De leegte die het huidige politieke proces kenmerkt is niet alleen problematisch omdat de bestuurlijke consensus toch altijd mensen uitsluit, maar ook omdat het leidt tot een toename van conflict op andere terreinen. Omdat de liberale democratie weigert ruimte te bieden voor politiek conflict en identificatie, leidt het steevast tot de emotionele herleving van politiek op andere terreinen: namelijk langs etnische, religieuze en nationalistische lijnen. De these van Mouffe is dat mensen politiek nodig hebben als identificatieproces, dat het ons vormt als mens. Elke politieke gemeenschap formuleert een ‘wij’ en daarmee tevens een ‘zij’. Met de afschaffing van de klassieke ideologische links-rechts tegenstelling heeft het politieke domein haar polariteit verloren. Onder druk van Fortuynistische revoltes is conservatief Nederland op zoek naar een gecanoniseerde ‘wij’ die afgezet kan worden tegen een uitgeburgerde ‘zij’ bestaande uit moslims en migranten. De enige oplossing die Mouffe ziet is het opnieuw uitvinden van de links-rechts tegenstelling, door vorm te geven aan een pluriforme linkse oppositie.

De waarden die het liberalisme het liefst tot het privé domein beperkte, staan nu in het brandpunt van de politiek (religie, moraal, etnische tegenstellingen). De radeloosheid van liberaal links en rechts spat bijna dagelijks van het scherm. Terwijl voor rechts de nationale identiteit onder druk staat, staat voor links het politieke domein als zodanig onder druk, het vermogen om te politiseren, om het ‘onmogelijke’ en universele te eisen, om onenigheid voor consensus te plaatsen, to disagree to disagree. Alleen door een terugkeer van de politiek, door acceptatie van conflict en onenigheid, en het omverwerpen van consensus, kan de liberale democratie gered worden van de liberalen. Het post politieke poldermodel heeft behoefte aan een dijkdoorbraak.

Noten:

1) SWOT staat voor Strength, Opportunities, Weaknesses, Threats en is een uit de V.S. overgevlogen management techniek voor bedrijven om hun marktpositie in kaart te brengen.
2) Helma Hellinga, Onrust in Park en Stad. Stedelijke Vernieuwing in de Amsterdamse Westelijke Tuinsteden. Amsterdam: Spinhuis. p187

Deze tekst is oorspronkelijk gepubliceerd in: Tiers Bakker en Robin Brouwer (red.) Liberticide, Kritistische reflecties op het neoliberalisme. Uitgeverij IJzer, Utrecht, 2008