Sym­pathie voor Thierry Baudet

Ik moet bekennen, soms oefent Thierry Baudet een onverklaarbare aantrekkingskracht op mij uit. Ik weet, als progressief denkend persoon is het moeilijk om Thierry Baudet sympathiek te vinden of helemaal serieus te nemen, maar de zelfgenoegzame kritieken die hij krijgt nemen mij toch voor hem in. Een mooi voorbeeld is Jan Dirk Snel, een behoudend historicus. Hij vindt het appèl op de volkssoevereiniteit dat Thierry Baudet onlangs in de Tweede Kamer mocht verwoorden radicaal, en dat is blijkbaar al reden genoeg om Baudet af te schrijven:

Op dit punt nu komt de revolutionaire strekking van zijn gedachtegang het duidelijkst naar voren, als hij [Thierry Baudet] zegt: ‘Want de soevereiniteit ligt uiteindelijk bij ons, het volk. U bent slechts de vertegenwoordiger van het Nederlandse volk. En u kunt niet iets weggeven dat u niet bezit.’ Let op dat geringschattende ‘slechts’. Het miskent volstrekt de zelfstandigheid van Kamerleden, die grondwettelijk juist ‘zonder last’, zelfstandig, hun oordeel vormen. Vertegenwoordiging is zoals bekend een voordemocratisch concept. De Kamerleden vertegenwoordigen allereerst het volk, niet alleen de kiezers, al hoort daar uiteraard bij dat ze de dialoog met de kiezer wel zoeken. […] Als Baudet dan ook spreekt over ‘het soevereine volk van Nederland’, gebruikt hij een radicaal, zeker niet algemeen aanvaard concept. Rond 1848 wees vrijwel iedereen die gedachte af, maar ook daarna is ze nooit breed aanvaard.

Let wel, Snel beroept zich hier op pre- en daarmee ondemocratische principes. Hij stelt dat vertegenwoordiging een ‘voordemocratisch concept’ is. De soevereiniteit ligt volgens Snel niet bij het electoraat, maar bij de vertegenwoordigers zelf. Let ook op de manier waarop ‘het volk’ hierboven wordt gecontrasteerd met de kiezers. Het concept volk, zoals de historicus E.H. Kossmann heeft beschreven in zijn magistrale Politieke Theorie en Geschiedenis, kent in Nederland overwegend een elitaire invulling: het betekent traditioneel niet het gehele volk, enkel de georganiseerde en gefortuneerde minderheid.

Zoals Kossmann stelt is het volk in de Nederlandse politieke traditie ‘geen telbare werkelijkheid van levende wezens die iets willen en gezamenlijk besluiten nemen’. Het is ‘een complex van oude instellingen, van raden, parlementen, colleges en in tweede instantie van hen die daar zitting in hebben’. Het volk, dat werd feitelijk als aanduiding gebruikt voor de elite. De bevolking in de bredere zin dat was ‘een muitende, irrationele en wanordelijke massa waar niets aan toevertrouwd kon worden’. Vandaar dat de volkssoevereiniteit (dit keer in de zin van de gehele bevolking) als idee nooit is aangeslagen in Nederland.

Dat wil zeggen, tot de Bataafse Revolutie aan het einde van de 18e eeuw, een radicaal democratische plooi in de Nederlandse geschiedenis die snel werd gladgestreken en grotendeels is vergeten. Recent onderzoek van Nederlandse historici als Niek van Sas en Mart Rutjes, laat zien dat daar de fundamenten liggen van de Nederlandse democratie.

De historisch fout van Baudet is dat hij de stichting van de Nederlandse democratie laat aanvangen in 1848, een antirevolutionaire tijd waarin het idee van volkssoevereiniteit weinig sympathie genoot. Jan Dirk Snel laat overtuigend zien dat 1848 helemaal niet is wat Baudet ervan maakt. Snel voert het ontstaan van de moderne natiestaat verder terug tot de constitutionele monarchie van 1815, de restauratie die volgde op de Bataafse Revolutie. Ook al doet Jan Dirk Snel zich voor als een objectieve man van de praktijk, dit is evenzeer een politiek gemotiveerde zet.

In werkelijkheid gaat de stichting van de Nederlandse democratie terug tot de Bataafse revolutie. Daar vinden we tevens de eerste Nederlandse grondwet, de Staatsregeling van 1798, die Jan Dirk Snel wijselijk onbesproken laat. Ten tijde van de Bataafse revolutie is er sprake van een breed levend idee van volkssoevereiniteit, dat echter met de conservatieve restauratie in 1815 wordt weggewerkt uit de geschiedenisboeken. Samen met de Franse overheersing werd de revolutionaire patriottenperiode uit de vaderlandse geschiedenis gebannen met de leuze ‘van vreemde smetten vrij’. Een leuze die Baudet wonderwel zou passen, ware het niet, dat hij dus een beroep doet op de revolutionaire opvatting van soevereiniteit die verbonden is met de Bataafse periode.

Baudet kiest echter voor 1848 als jaar van de stichting van de Nederlandse democratie. Dat is in alle waarschijnlijkheid uit politieke overwegingen, omdat conservatieven als Baudet nu eenmaal een hekel hebben aan progressieve fenomenen zoals de Bataafse revolutie. Het was tenslotte een omwenteling geschraagd op universele principes als gelijkheid, vrijheid en broederschap. In zijn proefschrift gaat Baudet tekeer tegen universele principes, die volgens hem het menselijke bestaan ontdoen van zijn bijzonderheid en de inspiratie vormen voor de EU.

Maar bovenal het onderstaande citaat van Jan Dirk Snel, laat zien dat we hier twee typen conservatisme tegenover elkaar gepositioneerd zien. Aan de ene kant een pragmatisch-behoudend conservatisme,  vertegenwoordigd door Jan Dirk Snel. Een traditie die is samen te vatten in de uitspraak ‘rustig aan dan breekt het lijntje niet’, waar de status quo wordt verdedigd via een beroep op traditie en empirie. Aan de andere kant  een romantisch-reactionair conservatisme vertegenwoordigd door Baudet. Een traditie die uitgaat van omverwerping van de bestaande orde om een geïdealiseerd verleden te realiseren. Hier Jan Dirk Snel:

Het wonderlijke en paradoxale is dan dat hij toch spreekt namens een groep die juist voor de Nederlandse identiteit lijkt op te komen tegen de vermeende overweldiging door een supranationale instantie. Maar wat hij verdedigt, is niet de Nederlandse traditie of praktijk, maar een constructie van eigen makelij, die daar ver vanaf wijkt. Het gaat hier om een merkwaardig geval van vervreemding, van de feiten en van tot dusverre aanvaarde en gedeelde normen. Met onze tot dusverre bestaande constitutionele orde heeft men kennelijk niets. Men staat voor een ander Nederland. Hier komen we, denk ik, tot de kern. Het is onmiskenbaar dat een radicale gedachtegang als deze tegenwoordig op een zekere aanhang kan bogen. Er moet onder een deel van het Nederlandse volk een merkwaardige, radicale mentaliteitsomslag hebben plaatsgevonden, waarbij men een ‘verbeelde natie’, een imaginair idee van ‘democratie’, tegenover de empirische werkelijkheid en de traditie stelt. Het gaat hier dan ook niet om een poging tot behoud, maar tot radicale verandering, in ieder geval in interpretatie.

Op dit punt moeten progressieven toch jaloers zijn op Baudet, ook al houden we er hele andere doelen op na. Wij zouden dat toch ook moeten willen: de gedachte van een ander Nederland dat leeft onder het volk; een imaginair idee van democratie; de verbeelding aan de macht. Het is door conservatieven als Baudet overgenomen uit de rijke linkse traditie. Dat Femke Halsema het artikel van Jan Dirk Snel prijst als een ‘fijn en precies stuk over het radicalisme van Baudet’, laat de alomtegenwoordigheid zien van de pragmatisch-behoudende traditie van conservatisme, die tevens dominant is in liberale en sociaaldemocratische kringen in Nederland. Terwijl het werkelijke radicalisme, zo lijkt me, toch schuilt in een beroep op ‘voordemocratische’ principes.

***

PS: Interessant is overigens dat Baudet in het met Michiel Visser geschreven voorwoord bij de bundel Revolutionair Verval (2012), zich keert tegen de volkssoevereiniteit die hij nu verdedigt:

Conservatieven gingen een strijd aan met ideeën als volkssoevereiniteit, universele mensenrechten en rationalisme die voor de radicalen die hen predikten tamelijk absoluut waren. Sprak men van ‘democratie’, dan was dat een niet door constitutie, Hogerhuis of vertegenwoordigende mechanismen ingedamd bestel, maar een direct of plebiscitair volksbestuur zoals in het oude Athene had bestaan. Sprak men van ‘mensenrechten’ dan was dat niet een pleidooi voor de in de rechtsstaat ingebedde grondrechten die we nu kennen, maar eerder een oproep tot wereldrevolutie. Wanneer de antirevolutionairen het democratisch absolutisme hekelden en een gematigde staatsvorm verdedigden, dan zou je kunnen betogen dat dit eigenlijk heel dicht in de buurt komt van de constitutionele, representatieve democratieën die na de val van Napoleon in de loop van de negentiende eeuw overal in Europa tot ontwikkeling zijn gekomen. De conservatieve verdediging van autoriteit en gezag, zoals gevestigd in maatschappelijke instanties als parlement en rechterlijke macht, is volstrekt gemeengoed geworden; overal zijn grondwetten ontwikkeld, is bicamerale volksvertegenwoordiging ingesteld, niet zelden gecombineerd met een constitutionele monarch, en zijn de verkiezingen niet vaker dan eens per vier jaar, etc. Zo bezien levert het conservatisme kritiek op iets wat weliswaar in naam, maar niet in daadwerkelijk functioneren tot in onze tijd is doorgedrongen. Dit conservatisme, zo zou evengoed beweerd kunnen worden, heeft zijn taak vervuld, en een remming op de geschiedenis gepresenteerd die zo succesvol was, dat we die als vanzelfsprekend zijn gaan zien.

Om zijn oppositie tegen de EU te legitimeren heeft Baudet een manier nodig om de machtsaanspraken van de huidige politieke elite te bestrijden. Hij is daardoor gedwongen om de positie van de progressieve radicalen over te nemen die het conservatisme altijd heeft bestreden. Jan Dirk Snel heeft dus helemaal gelijk als hij stelt dat Baudet en beroep doet op een ‘sterk voluntaristische nieuwe opvatting van democratie met overigens sterk achttiende-eeuwse klanken’. Het zijn de hierboven beschreven conservatieve vanzelfsprekendheden waarmee Jan Dirk Snel het radicalisme en voluntarisme van Baudet bestrijdt.