Denken in de contramine: Briefwisseling Dick Pels (2)

Amsterdam, 10 maart 2018

Beste Dick,

dank voor je uitvoerige reactie! Ik vind het een hele eer dat je zo diepgaand op het boek ingaat. Laat ik om te beginnen vooropstellen dat je werk voor mijn eigen ideeënontwikkeling heel belangrijk is geweest, enerzijds als inspiratie en anderzijds als afzetpunt.

Vaak lukt het me pas mijn eigen positie goed te bepalen door in de contramine te denken, door het oneens te zijn met iemand. Het probleem is dat mijn teksten daardoor altijd een wat polemische insteek houden. Het kan misschien de impressie geven van geforceerd ellebogenwerk, terwijl het vaak toch niet onaardig is bedoeld. Ik heb die onenigheid simpelweg nodig om houvast te vinden. Ik hoop dat die dubbele waardering duidelijk op te maken is uit het proefschrift. Wat je geschreven hebt over de Nederlandse politiek staat wat mij betreft op eenzame hoogte. Vandaar ook die terugkerende en soms onhebbelijke noodzaak om mijn eigen positie van de jouwe te onderscheiden.

Laat ik je kritiekpunten een voor een behandelen.

Je vraagt waarom ik het nationalisme – een centraal referentiekader in je eigen werk over Fortuyn en Wilders – nauwelijks in mijn analyse heb opgenomen. Mijn overwegingen hier zijn ongeveer hetzelfde als die bij het begrip populisme. Nationalisme is een inherent meerduidig en politiek onbepaald fenomeen. Zo zie ik de progressieve politiek uit de jaren zeventig als uitgesproken nationalistisch. Nederland Gidsland, het idee dat wij een vooruitgeschoven post op het terrein van de wereldgeschiedenis zijn, wat is dat anders dan een nationalistische gedachte? Waarmee ik natuurlijk niet wil zeggen dat nationalisme geen rol speelt in de Fortuyn-revolte. Ik zie eerder twee vormen van nationalisme met elkaar clashen: een progressief idee van de natie, en een meer conservatief idee van de natie. Daarom zie ik nationalisme niet als het geschikte analytische instrument om de politieke omslag te duiden. Het klassieke begrippenpaar conservatief en progressief biedt meer houvast in mijn ogen.

Wat Bolkestein betreft, ik denk eigenlijk dat hij Hayek wel degelijk gelezen heeft. Joshua Livestro, zijn voormalige speechschrijver, liet weten op Twitter dat Hayek een zeldzame eerste druk in zijn boekenkast heeft staan van Hayeks naoorlogse bestseller The Road to Serfdom. Je zit ook niet 14 jaar in het curatorium van de prestigieuze Friedrich Hayek Stiftung als je de beste man geheel niet gelezen hebt. Bolkestein heeft wel vaker de neiging om te bluffen en zich voor te doen als anti-intellectuele realist. Eerder in een uitwisseling met Frank Ankersmit over het neoliberalisme op de landelijke opiniepagina’s, ontkende hij dat die term iets betekende. Het zou een scheldwoord zijn, bedacht door linkse tegenstanders. Maar in zijn boeken gebruikt Bolkestein zelf de term neoliberalisme.

Alhoewel ik je stuk over de schizofrenie van Bolkestein (zijn intellectuele anti-intellectualisme) fantastisch geschreven vind, zou ik zelf tot een net wat andere analyse komen. De conservatieve intellectuele traditie beroept zich sinds Edmund Burke op ervaring en prudentie en keert zich tegen de abstracte idealen van de Verlichting. Bolkestein put uit deze intellectuele traditie. In Bolkesteins De intellectuele verleiding zien we deze klassieke thematiek terugkomen: zijn beroep op de wijsheid en ervaring van praktijkmensen, en zijn afkeer van de abstracte ideeën van progressieve intellectuelen. Overigens passeert in dit boek ook Friedrich Hayek weer de revue, en zijn bekende kritiek op de socialistische intellectuelen als handelaren in tweedehands ideeën. Het ironische is dat Bolkestein de term gebruikt als een soort aanklacht tegen linkse intellectuele onderontwikkeling (Hayek gebruikte de term op een wat neutralere manier). Maar zelf is Bolkestein natuurlijk ook geen groot oorspronkelijk denker, hij is eveneens een handelaar in tweedehands gedachtegoed.

Dan komen we bij mijn kritiek op het hoefijzermodel. Ik snap dat je een zekere herwaardering voorstaat van emotie in de politiek. Wat mij bovenal tegenstaat is dat je de ratio met ‘realisme’ en ‘pragmatisme’ associeert en de onderbuik met (radicale) verandering. Ik kijk dan even naar het op pagina 26 van je boek De geest van Pim. Helemaal bovenaan in het schema staan de ‘redelijke denkbeelden’, geassocieerd met behoud en met de gevestigden. Helemaal onderaan de zogenoemde revoltés van links en rechts, geassocieerd met revolutie en met buitenstaanders. We moeten dus constateren dat hoe verder we naar beneden, naar verandering afdalen, hoe emotioneler mensen worden. Helemaal onderaan het schema staan volgens jou de mensen die ‘de bestaande orde niet zozeer met het verstand, als wel met het hart of misschien kunnen we beter zeggen, met de onderbuik’ verwerpen.

Hoefijzermodel.jpg

Dit is een zeer normatief en behoudend schema. In mijn beleving klopt het ook niet met de politieke werkelijkheid. Neem de Klu Klux Klan, dat waren gevestigden waar zoals bekend de zuidelijke elite (rechters, politici) deel van uitmaakte. Zij stonden voor behoud van de bestaande orde (allicht was die orde niet 100% democratisch, maar ik denk dat je mijn redeneertrant volgt). In jouw schema zijn dat de ‘redelijke denkbeelden’. Dat komt omdat je redelijkheid met orde associeert. Er zijn talloze voorbeelden waar die connectie echter niet op gaat. De Duitse Romantische denkers bijvoorbeeld, die zich opwierpen als verdedigers van gevestigde orde en bestaande traditie, dweepten juist met irrationaliteit en gevoel. Je gaat naar mijn mening voorbij aan het feit dat er onredelijke ordes kunnen bestaan.

Of pas het model eens toe op de machtsgreep van de NSDAP in 1933. Volgen we het hoefijzermodel, dan komen we uit bij een revisionistische geschiedenis, waar de communisten het dichtste bij de nazi’s zouden moeten staan. In werkelijkheid heeft het politieke midden, de Deutsche Zentrumspartei, de nazi’s in het zadel geholpen. De communisten waren de felste tegenstanders van de nazi’s die het eerst uit de weg werden geruimd. Kijken we vanuit hetzelfde schema naar politieke denkers, dan is Karl Marx bij uitstek de filosoof van de onderbuik. Radicale ideeën zijn volgens dit schema per definitie irrationeel, daarom denk ik ook dat er een aversie van radicale ideeën in je schrijven schuilt. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat ik je kritiek op het klassieke links-rechts schema niet deel. Ikzelf hanteer eerder een driehoeksvorm (conservatisme, socialisme, liberalisme) als uitgangspunt. Het impliceert niet onmiddellijk een normatief oordeel, zoals het hoefijzermodel dat wel lijkt te doen.

Je hebt natuurlijk helemaal gelijk als je stelt dat Fortuyn óók een opportunist, een eclecticus, een provocateur was en dat die factoren van belang zijn. Ik heb echter het gevoel dat daar teveel de nadruk op is komen te liggen. In mijn proefschrift probeer ik daar tegenin te gaan, bovenal door te laten zien dat zijn ideeën heel goed aansloten bij de dominante ideeën van Nederlandse topambtenaren in die tijd. De vrije marktideeën van Fortuyn in het begin van de jaren negentig waren niet zo gek veel anders dan hetgeen toen courant was bij Economische Zaken, en dat waren zeker geen emotionele buitenstaanders.

Verder ben ik het niet met je eens dat matiging op zich een politieke deugd is. Denk aan Martin Luther King, een buitenstaander, een revolté in jouw model, en zijn beroemde aanklacht aan het adres van the white moderate. Denk aan gematigde slavernij, een gematigde dictatuur, of een gematigd kolonialisme. Het zijn allemaal heftige voorbeelden. Maar de tegenstanders van die ordes zijn per definitie radicalen. Is een radicale tegenstander van slavernij niet beter dan een voorzichtige en gematigde criticus daarvan? Ik denk kortom, dat je een nogal absolutistische opvatting van gematigdheid hebt. Gematigdheid bestaat altijd in relatie tot een bepaalde politieke orde en afhankelijk daarvan kan het een positief dan wel negatief te waarderen eigenschap zijn. Daarbij denk ik dat Jacques de Kadt een zeer conservatief en autoritair denker is, zoals wel blijkt uit Het fascisme en de nieuwe vrijheid, waar hij een sterk hiërarchische ordening voorstaat op basis van intelligentie. Ik zie hem als een neoconservatief avant la lettre. Ik begrijp niet zo goed waarom we zijn denkbeelden voor progressieve politiek zouden moeten aanwenden.

Als laatste is er de verhuftering. De verhaallijn die je presenteert, een rechte lijn van de democratisering in de jaren zestig, de neoliberalisering in de jaren tachtig, en het populisme in de jaren nul, samengevat onder de noemer van de dikke ik, is een vrij bekend conservatief motief. Niet voor niets is het een zeer geliefd thema bij partijen als VVD en CDA. Ik denk alleen dat het niet strookt met de historische werkelijkheid. Het neoliberalisme onder Lubbers kwam juist op, als reactie op de democratiseringsbeweging van de jaren zestig. Lubbers stelde dat de democratie was overbelast en weer moest worden ingesnoerd. De kabinetten Lubbers waren een vrij elitair en autoritair gebeuren. Een herstel van gezag, zoals Elco Brinkman het noemde. En het rechtspopulisme kwam op, zo stel ik in mijn proefschrift, als onderdeel van een bredere communitaristische kritiek op de individualisering die volgens conservatieven uit de jaren zestig zou voortkomen. Het verlangen naar gemeenschap, zoals Sjaak Koenis het noemt, was een centraal element in de Fortuyn-revolte. Je begrijpt, ik ben kritisch over de these van het rechtspopulisme als expressie van individualisering.

En ja, in dat hoofdstuk over GeenStijl plaats ik je lichtelijk provocatief aan de kant van de gevestigde orde. Ik denk dat dit wel terecht is. In dit geval denk ik overigens dat de orde die je verdedigt te prefereren is boven de orde die de jeugdige rebellen voorstaan. Maar mijn bredere punt is dat GeenStijl – waar ik weinig sympathie voor koester – juist uit een elitaire traditie put. Het literaire gefoeter en het afgeven op het progressieve idealisme dat we vinden bij Hermans, Reve en Komrij is geleidelijk aan buiten het literaire domein getreden. In die zin heb ik geprobeerd juist de onbeschaafdheid van de beschaafden aan te tonen.

Afijn, ik praat er graag een keer met je verder over door. Soms heb ik in mijn proefschrift punten van onenigheid aangestipt die eigenlijk een veel langere uitweiding verdienen.

Laat ik nogmaals benadrukken dat je werk voor mij een centraal referentiepunt vormt. En alhoewel de gemarkeerde geschilpunten natuurlijk makkelijker zichtbaar zijn, is dat overwegend in positieve zin.

Goeie groet,

Merijn