De politiek van Roman­tiek

Hier mijn bijdrage aan het debat over geëngageerde kunst, It’s very political, bij de KNAW op 9 december 2014.

In dit debat spelen een aantal kwesties waar ik geen recht aan kan doen in vijf minuten. Wat is de huidige rol van de kunstenaar? En wat is de rol van de kunstcriticus? Om op kwaliteit te oordelen, zo was mijn reactie. Den Hartog Jagers klacht dat kunstenaars zich niet “zonder morren aan de maatschappelijke normen” conformeren, zoals commerciële bedrijven dat plegen te doen; of zijn stelling dat kunstenaars “eerst het eigen ideologische fundament moeten herijken” als ze met hun kunst invloed willen uitoefenen; het komt allemaal wat merkwaardig over uit de mond van een kunstcriticus. Als Den Hartog Jager conformisme wil opleggen aan kunstenaars, als hij een soort ideologische gelijkschakeling wil, dan kan hij misschien beter naar Rusland verhuizen. Maar er spelen in deze discussie ook subtielere zaken, die debat en reflectie waard zijn: is ambiguïteit een voorwaarde voor goede kunst, is politieke kunst per definitie eendimensionaal, en wat is de verhouding tussen autonomie en de maatschappelijke zeggingskracht van kunst?

Den Hartog Jager heeft hier een duidelijke mening over. Deze visie staat niet op zichzelf maar is representatief voor een breder levende, behoudende mentaliteit in de Nederlandse kunst- en cultuurwereld. Een houding die bovenal tot uiting komt bij de krantencritici en die actief heeft bijgedragen aan het cultuurvijandige klimaat dat tot de bezuinigingen van Halbe Zijlstra leidde. Het cliché van de wereldvreemde kunstenaar dat we vinden in het schrijven van Den Hartog Jager verschilt dan ook verrassend weinig van de populistische retoriek die Halbe Zijlstra de wereld in heeft geslingerd. Deze mentaliteit stoelt op een specifieke – foutieve – interpretatie van de Romantiek en het ontstaan van de autonomie van de kunst.

61e04e96-3970-11e2-8ada-49e970fd8c36_original

Nu zijn kunst en politiek altijd op intieme wijze verweven geweest. Dit geldt bij uitstek voor de periode die bekend staat als de Romantiek. Een tijd waarin een van de voornaamste Romantische schilders, Eugène Delacroix, bekendheid verwierf met zijn lofzang op de revolutie, La Liberté guidant le peuple (De Vrijheid leidt het Volk). Denk ook aan dat andere icoon van de Romantiek, Le Radeau de la Méduse (Het Vlot van de Medusa), van Théodore Géricault, dat veelal als metafoor wordt gezien voor het ontstaan van de autonomie van de kunst: de schipbreukelingen zijn de autonome kunstenaars, die het zonder traditionele mecenas moeten stellen.

Géricault koos een actueel politiek thema voor zijn kunstwerk, het schandaal van de ondergang van het fregat Medusa, en klaagde zo de macht aan. Hij verrichte uitgebreid vooronderzoek, sprak met overlevenden, en bezocht het lijkenhuis om het dode vlees realistisch te kunnen portretteren. Zo bezien is Gericault eerder een voorloper van de onderzoekende en politieke insteek van kunstenaars als Hito Steyerl en Jonas Staal dan de antithese daarvan, zoals Den Hartog Jager ons voorhoudt in zijn kritiek.

Raft_of_the_Medusa_-_Theodore_Gericault

Den Hartog Jager heeft echter een geheel eigen interpretatie van de Romantiek. Dit vinden we ook terug in zijn essay “Geëngageerde kunstenaars: de wereld luistert niet”, dat vanavond centraal staat. Den Hartog Jager beschrijft het ontstaan van de autonomie van de kunst ten tijde van de Romantiek als een Faustiaanse uitruil:

“Vanaf de Romantiek werd kunst synoniem aan vrijheid – van vorm, van ideeën, van expressie. Maar ondertussen kon die vrijheid alleen maar bestaan omdat er ook een stilzwijgende afspraak met de maatschappij was gemaakt: om tot die nieuwe ideeën te kunnen komen, mochten kunstenaars meer dan ‘gewone’ mensen: ‘artistieke vrijheid’. Daarvoor moesten ze alleen wel hun maatschappelijke invloed inleveren. Wat kunstenaars ook deden, experimenteerden: de maatschappij vond het prima, zolang kunstenaars maar niet verwachten dat hun ideeën nog een rol speelden in het alledaagse maatschappelijke debat. Dat was de prijs voor vrijheid.”

Dit contract, beste mensen, is nooit getekend. Het bovenstaande is een normatieve visie, de doctrine van l’art pour l’art, geen historische realiteit. Het is eenvoudigweg niet waar dat de wereld niet luistert naar de geëngageerde kunstenaar, dat is een veel te algemene stelling. In dit geval is het Den Hartog Jager die ervoor kiest om niet te luisteren, die spreekwoordelijk de vingers in de oren stopt en sarrend “nehneh-nehnehneh” roept, “ik hoor je toch niet”. Dit omdat in zijn ogen de ideeën van kunstenaars geen rol horen te spelen in het maatschappelijke debat. In mijn ogen ondermijnt een dergelijke visie uiteindelijk de maatschappelijke betekenis van kunst als zodanig.

Ik volg zelf daarom liever de filosoof Jacques Rancière, die stelt dat het esthetisch regime van de kunst uitgaat van de inherente verknooptheid van autonomie (de aparte ruimte die kunst inneemt in de samenleving) en heteronomie (de vermenging van kunst en leven). In de woorden van Rancière:

“Een kritische kunst behelst in feite een soort ‘derde weg’, een specifieke onderhandeling tussen deze twee constitutieve politieken van de esthetica. […] Uit de vermenging van kunst en leven moet het de verbindingen ontlenen die politieke verstaanbaarheid oproepen. En uit het afzonderlijke karakter van kunstwerken moet het een gevoel van zinnelijke bevreemding ontlenen die de politieke energie vergroot. Politieke kunst dient een soort collage van tegengestelden te zijn.”

De ironie wil dat Den Hartog Jager – in zijn kritiek op het eendimensionale engagement – een zeer eendimensionale opvatting van autonomie hanteert. Het heteronome aspect van kunst – kunst als spiegel voor de samenleving – wordt door hem ontkend en genegeerd.

Het probleem is niet zozeer dat er behoudende critici zijn als Den Hartog Jager die de l’art pour l’art doctrine aanhangen. Enig pluralisme lijkt me gezond. Het wordt problematisch als zij denken dat hun visie de enige juiste visie is en dat zij deze visie kunnen opleggen aan het gehele culturele veld.