Wie bekriti­seert de critici?

Hier een korte repliek op het essay (hier te vinden: 1, 2) van Hans den Hartog Jager in het NRC van donderdag 18 september 2014, getiteld ‘Geëngageerde kunstenaars: de wereld luistert niet’. De repliek is gepubliceerd op donderdag 25 september in NRC.

Wie bekritiseert de critici?

Het essay over “linkse kunst” van Hans Den Hartog Jager in het NRC van donderdag 18 september roept bovenal vragen op over de kwaliteit van de kunstkritiek.

Een kunstcriticus heeft macht. Zeker als deze voor een krant schrijft. Hij of zij kan de reputatie van een cultuurmaker of cultuurinstituut breken of juist tot grote hoogtes brengen. Deze macht komt met verantwoordelijkheid. Een criticus heeft naast een oordelende functie ook een dienende functie richting het culturele veld. En er zijn bepaalde dingen die je als kunstcriticus niet kunt doen.

Je kunt als criticus niet van cultuurmakers eisen dat zij hun politieke overtuigingen veranderen of de waarden die zij uitdragen in hun werk. Hans Den Hartog Jager klaagt dat kunstenaars zich niet “zonder morren aan de maatschappelijke normen” conformeren, zoals commerciële bedrijven dat plegen te doen. Hij stelt dat ze “eerst het eigen ideologische fundament moeten herijken”, als ze met hun kunst invloed willen uitoefenen. Dit type kritiek kan in een land als Rusland, maar in Nederland komt het wat belachelijk over. De taak van de kunstcriticus is om een kwaliteitsoordeel te vellen, niet om een politieke lijn op te leggen.

Je kunt als criticus niet het werk van cultuurmakers affakkelen in een landelijke kwaliteitskrant, zonder op hun werk in te gaan. Kunstenaars en curatoren als Hito Steyerl, Jonas Staal, Charles Esche, Maria Hlavajova en Jelle Bouwhuis worden allen in de beklaagdenbank gezet als vertegenwoordigers van het naïeve, clichématige, enkelvoudige linkse engagement. Dat oordeel wordt echter nergens onderbouwd aan de hand van hun werk. Dat ben je ze als criticus wel verplicht als je zo over hen heen loopt. Anders is het geen kunstkritiek, maar gewoonweg laster. Dat laatste lijkt in dit geval op te gaan, want van de betreffende kunstenaars en curatoren kun je veel zeggen, maar dat hun werk naïef, clichématig en enkelvoudig is, dat is vrij onzinnig. Moeilijk en complex zou nog een logischer kritiek zijn. Den Hartog Jager lijkt totaal niet geïnteresseerd in het analyseren van het werk dat hij bekritiseert.

Je kunt als criticus niet het werk van cultuurmakers bekritiseren omdat ze “integraal deel uitmaken van het systeem dat ze lijken te bekritiseren”, zoals Den Hartog Jager stelt in zijn schrijven. Dat is geen eerlijke kritiek. Zoals wel meer mensen moeten cultuurmakers gewoon de huur betalen en zijn ze daarvoor afhankelijk van instituties, zoals de overheid, cultuurfondsen of de markt. Je kunt als professioneel kunstenaar niet geheel buiten dergelijke instituties opereren. Als kunstenaars zich niet kritisch zouden mogen opstellen binnen het systeem, dan is het einde verhaal voor de kritiek als zodanig. Want brood op de plank blijft een noodzakelijkheid.

Dit alles roept de vraag op: “wie bekritiseert de critici?”. Kunstenaars en cultuurmakers worden continu geëvalueerd en beoordeeld, door critici, de markt of door fondsen. Kunstcritici echter, kunnen het zich veroorloven om kunstkritiek van zeer slechte kwaliteit te leveren, zonder dat het enige gevolgen heeft. Het povere niveau van de kunstkritiek is inmiddels een van de grootste pijnpunten wat het kunstklimaat in Nederland betreft.

Het is zonde dat NRC dit essay heeft gepubliceerd. Het brengt bovenal schade toe aan de reputatie van de criticus die het heeft geschreven.